DE ZEEUWSE ARBEIDSMARKT stichting zeeland
drs. A. M. v. d. Broecke
hoofd afdeling onderzoek
Als ik bij wijze van introduktie de woor
den Rotterdam, Zeeland en migratie uit
spreek, dan zal het van de mate afhangen
waarin uw beeldvorming historisch is
bepaald, of u deze trits Rotterdam, Zee
land en migratie associeert met resp. in
dustriële zuigkracht, uitstoot uit de land
bouw, trek naar de grote werkstad. Dit
beeld was werkelijkheid in de periode die
zo goed is beschreven in het boek van de
heren Bouman 'De groei van de Grote
Werkstad'. Toen zij dat boek schreven (in
1952) beleefde de industriële ontwikke
ling in ons land een ongekende expansie,
die zich met name in en om de Grote
Werkstad afspeelde. Dat Zeeland toen,
maar ook reeds veel eerder, een opmer
kelijke 'toeleveringsfunktie' van mensen
heeft gehad laat zich eenvoudig illustre
ren door het aantal familienamen van
Zeeuwse origine in de telefoongids van
Rotterdam. De landbouw met alles daar
omheen was toen nog onmiskenbaar de
kurk waarZeeland op dreef. De landbouw
in deze provincie trachtte voorop te lopen
in het proces van mechanisatie en ratio
nalisatie om daarmee te welvaartsgroei
bij te houden. Dat is vrij goed gelukt; het
betekende wèl een kontinue uitstroom en
een afremmen van de instroom in deze
bedrijfstak. Wat in Zeeland in toene
mende mate met lede ogen werd aange
zien was overigens het dilemma, daterin
grote getale mensen (vooral jonge men
sen) vertrokken, waardoor de bevolking
van de provincie als geheel vergrijsde en
dat dit aantal, gezien de oplopende werk
loosheidscijfers, feitelijk nog niet genoeg
was ook. In die tijd werkte Boekestijn aan
zijn dissertatie getiteld 'Binding aan een
streek': het eerste sociologisch onder
zoek naar migratie in Zeeland.
In de zestiger jaren komt er, niet zonder
effekt in allerlei opzicht, een beleid ge
richt op spreiding van bevolking en
werkgelegenheid. In de ban van het ge
beuren maakte Zeeuwse nuchterheid
plaats voor een grote droom: de droom
van dez.g. Gouden Delta. De toekomstvi
sies volgen elkaar dan snel op door mid
del van rapporten met vrijwel alle kleuren
van de regenboog. Een 'topper' was on
miskenbaar deTweede Nota R.O. in 1966,
in rustig groene kleur, waarin voor Neder
land nog een bevolkingsomvang in het
jaar 2000 werd voorzien van 20 miljoen
mensen waarvan 3/4 miljoen in Zeeland.
Dat jaar 1966 was wat de migratie betreft
voor deze provincie een historisch jaar:
het vertrekoverschot sloeg toen om in
een vestigingsoverschot. Sindsdien is er
jaarlijks een vestigingsoverschot geble
ven dat betekent dus dat er in de provin
cie jaarlijks méér mensen binnenkwamen
om er zich te vestigen dan dat er vertrok
ken. In de Grote Werkstad e.o. en andere
stedelijke agglomeraties ging toen juist
het omgekeerde gebeuren: de bewoners
gingen hogere eisen stellen aan woning
en woon- en leefomgeving, de Grote
Werkstad moest óók woon- en leefstad
zijn en schoot voor niet weinig mensen
zódanig tekort, dat zij er vertrokken of
wilden vertrekken; per saldo vertrokken
er daar méér mensen dat dat er zich ves
tigden. Was de bestemming van
Zeeuwse migranten voorheen in belang
rijke mate Rotterdam, toen werd Rotter
dam in belangrijke mate een herkomst-
gebied van migranten die zich in Zeeland
vestigden. En dat laatste is tot op de dag
van vandaag zo gebleven.
Intussen wordt getracht het getij we
derom te keren: ik moge u herinneren
aan de Derde Nota R.O. (m.n. deel II, de
Verstedelijkingsnota) en het onlangs in
gediende ontwerp voor een wet op de
stadsvernieuwing. Het ruimtelijk beleid
van de regering is thans onmiskenbaar
sterk gericht op het westen en midden
des lands en op het stedelijk inrichtings-
beleid. In de planologische kernbeslis
sing (de beleidsuitspraken uit de Verste
delijkingsnota) wordt onder het kopje
'taakstellingen van het spreidingsbeleid'
Zeeland zelfs niet eens meer genoemd.
Men kan zich afvragen, of dit niet te ver
klaren is uit het feit, dat er steeds minder
te spreiden valt, als de Nederlandse be
volking tenminste het voorgestelde in-
richtingsbeleid wenst en als het zal wor
den gerealiseerd. Herhaaldelijk blijkt de
prognose van de toekomstige Neder-
lande bevolkingsomvang door de feiten
te zijn achterhaald. In plaats van de 20
miljoen mensen in het jaar 2000 worden
thans nog hooguit 15,6 miljoen verwacht.
Alleen al dit feit dringt de dromers van
weleer terug naar de nuchtere vraag: is
bevolkingsspreiding naar Zeeland nog
wel nodig; zo ja, in welke mate en
waarom eigenlijk? We kunnen konstate
ren dat het probleem van de volte in de
Randstad Holland door de vermindering
van de bevolkingsdruk minder gewicht
kan krijgen dan het vele jaren heeft ge
had. Als ik dit ter toelichting in een eko-
nomisch begrip mag uitdrukken: de
netto-vervangingsfaktor van de Neder
landse bevolking bedroeg in 1963 nog
ruim 1,5; sindsdien daalde deze konstant
en scherp en in 1973 bedroeg deze nog
slechts 0,91. Men kan dit verschijnsel óók
uitdrukken in het begrip huwelijkvrucht
baarheid (het aantal echtelijk levend ge
borenen per 1000 gehuwde vrouwen be
neden 45 jaar): deze bedroeg in Neder
land in 1967/'68 143, in 1974 nog slechts
98. Ook de Zeeuwse bevolking heeft een
redelijke bijdrage geleverd aan de oplos
sing van het bevolkingsvraagstuk van
ons land (ondanks het feit, dat in dit kader
in deze provincie nimmer werd gespro
ken over een bijdrage aan een nationale
taak): van 1967/'68 tot 1975 daalde de
huwelijksvruchtbaarheid hier van 143
naar 102. Deze daling werd overigens
ruimschoots gekompenseerd door een
bevolkingsgroei als gevolg van een ves
tigingsoverschot, een vestigingsover
schot dat in niet onbelangrijke mate bij
droeg tot de bevolkingsgroei van deze
provincie. Het vestiginsoverschot ging de
laatste jaren bij die groei een steeds méér
dominerende rol spelen, doordat het ge
boorteoverschot daalde en het vesti
gingsoverschot na een daling in 1972
jaarlijks in omvang steeg. Wellicht onbe
wust en ongewild is door deze ontwikke
ling in zekere zin een 'migratiemodel'
ontstaan, dat eerder in zijn verhouding
tot de totale bevolkingsgroei als perspek-
tief voor Zeeland politiek verworpen is.
Het begrip 'migratiemodel' is hier ont
leend aan Ontwikkelingsschets 1971 van
de Provincie Zeeland, waarbij het model
III een alternatief was aangegeven dat
gepaard ging met de sterkste bevol
kingsgroei naast de modellen I en II met
een lagere aanwas. Nog in 1974 sprak het
Provinciaal Bestuur van Zeeland zich in
zijn reaktie op de Oriënteringsnota R.O.
uit voor een jaarlijks vestigingsoverschot
in de komende jaren van ca 0,5%. Dit per
centage is de afgelopen twee jaar over
troffen; in 1975 zelfs in aanzienlijke mate.
Een mogelijke verklaring hiervoor is niet
een evenredige uitbreiding van het aantal
arbeidsplaatsen, maar het gereedkomen
van nieuwe woningen in een aantal
nieuwbouwwijken (Goese Polder te
Goes, Westerzicht te Vlissingen) plus de
immigratie van Surinamers. Wezien dus,
dat het vestigingsoverschot in relatie tot
detotale bevolkingsgroei een steeds gro
tere rol ging spelen. Niet in de laatste
plaats geldt dit bij de verdeling van dit
surplus: nog steeds zijn de meeste ge-