de zeeuwse arbeidsmarkt 105 meenten gericht op groei. Als argumen ten daarvoor worden vooral aangevoerd: de keuzevrijheid van de mensen om te wonen waar men wil en het handhaven, zo mogelijk verhogen van het voorzie ningsniveau. Tegenover deze doelstel lingen staan echter andere, die daarmee in konflikt kunnen komen, zoals het openhouden van het landschap, het be waren van het eigen karakter van dorp en streek, en milieuhygiënische en ekologi- sche eisen. Het beleid staat daarmee voor de opgave van een verantwoorde afwe ging. Overspoeling van dorpen dooreen overmatige vestiging van nieuwkomers met alle sociale problemen van aanpas sing, waarvan tal van voorbeelden vooral in het westen des lands aan te wijzen zijn, heeft zich in Zeeland (nog) niet voorge daan, maar zonder een intergemeentelijk resp. provinciaal beleid ter zake lijkt de kans daarop zeker niet uitgesloten. Het Provinciaal Bestuur stelde onlangs een nota 'bewoningspatroon' vast, die een aanzet betekent tot een méér effektief be leid inzake de verdeling van de bevolking, in het bijzonder het vestigingsoverschot. Het ligt in de bedoeling per regio tot een z.g. hiërarchie van kernen te komen. Ik dacht dat dit een goede zaak is; hierbij zou ik echter de volgende kanttekening willen plaatsen: Voor kernen waar jaarlijks méér mensen sterven dan dat er geboren worden (met een sterfte-overschot dus en dit aantal kernen breidt zich uit) is naar mijn me ning een kompensatie in de vorm van een vestigingsoverschot een conditio sine qua non voor het behoud van de leef baarheid. Bij het begrip leefbaarheid denkt men in dit verband aan enige ele mentaire vormen van plaatselijk samen leven en aan enige voorzieningen met een geringe reikwijdte. M.n. denke men hierbij aan de toekomstige basisschool: het geïntegreerde kleuter- en lager on derwijs. In tal van kleine kwijnende ker nen in Zeeland staat het bestaan van deze voorzieningen thans reeds op de tocht of staat in de naaste toekomst te gebeuren. Een uitgebreider dispensatiebeleid of andere 'kunstgrepen', beter nog een dif ferentiatievan opheffingsnormen kan het bestaan van deze voorzieningen en daarmee het bestaan van betreffende kern wél rekken, maar gevreesd moet naar mijn mening toch worden, dat een dergelijk beleid, zonder meer, een lap middel zal zijn. Daarom verdient het m i. aanbeveling met betrekking tot de kleine kernen, die ernstig in hun bestaan wor den bedreigd een aktief geïntegreerd be leid te voeren, waarbij verruimen van de voorwaarden tot een vestigingsover schot dat boven het provinciaal gemid delde ligt essentieel is. In absolute cijfers gaat het daarbij niet om geweldige aan tallen. Maar voorkomen dient naar mijn mening te worden, dat de bevolkings aanwas c.q. het vestigingsoverschot zoals thans veelal het geval is, vrijwel ge heel terecht komt in kernen (en niet alleen degrootste), waardezegroei minderof in het geheel niet noodzakelijk is in verband met het voortbestaan. Of nog sterker uit gedrukt: voorkomen moet worden dat in hun bestaan kwijnenden kernen in een technokratische molen doodgedrukt worden. Wat hiervoor is gezegd aan gaande de meest kwetsbare kleine ker nen geldt mutatis mutandis óók voor die regio's, waarin veel van deze kleine ker nen gelegen zijn en die als geheel reeds een sterfteverschot vertonen zoals bij voorbeeld West-Zeeuws-Vlaan deren. De Verstedelijkingsnota voorziet, mede als gevolg van de verminderde bevol kingsdruk, geen grootse expansie voor Zeeland. Er wordt gesproken over af bouw van het (huidige) Sloegebied en in Zeeuws-Vlaanderen voortzetting alléén in de Kanaalzone. Een daarbij passende bevolkingsgroei zou meer evenwichtig opgevangen kunnen en moeten worden dan in het verleden is gebeurd; daarbij zou dan méér op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving moeten worden gelet, met name door behoud van unieke kultureleen landschappelijke waarden en méér zorg voor de ruimtelijke vormge ving. Bij een minder snelle kwantitatieve groei lijken mij de kansen daarop eerder bereikbaar dan voorheen het geval was. In dit verband kan reeds op positieve re sultaten worden gewezen inzake renova tie van woningen en rehabilitatie van woongebieden. Gewenst wordt dat dit proces zich krachtig voortzet en ook met betrekking tot de kleine kernen de nodige fantasie en durf en het nodige doorzet tingsvermogen in deze zal worden opge bracht. Uit het migrantenonderzoek-Zeeland dat een paar jaar geleden is uitgevoerd blijkt duidelijk, dat bij het overwegingsproces om zich al dan niet in Zeeland te vestigen, naast verbetering van de werksituatie vprhptprinn uan vA/rininn on v*/nnn. on leefomgeving een belangrijke rol voor de betrokkenen spelen. Bij die woon- en leefomgeving gaat het de migranten met name om rust en ruimte en gezondheid van deze omgeving. Men realiseert zich daarbij doorgaans zéér wel, dat men in Zeeland zelf, nu en in de toekomst, in het algemeen geen groot-stedelijke voorzie ningen heeft te verwachten. Zou men deze voorzieningen tóch wensen, dan zou in vele gevallen een dusdanig groot vestigingsoverschot als bestaansbasis nodig zijn, dat het risico reëel lijkt, dat de wal het schip zal keren of m.a.w. dat de motieven waarom men zich juist nu in Zeeland vestigt worden verzwakt. Met betrekking tot onderwijsvoorzieningen blijkt echter bij de remigranten (zij die na verloop van enige tijd Zeeland weer ver lieten) het gemis aan variëteit plus niveau aan opleidingsmogelijkheden in hun vertrek- motivatie een rol spelen. Het ge noemde sociologisch onderzoek was be perkt tot motivatie gedrag en kenmerken van migranten die zich in de afgelopen jaren in de grootste Zeeuwse gemeenten vestigden en remigranten die er na ver loop van enige tijd weer vertrokken. Weinig is nog bekend over de motivatie en achtergronden van hen die zich ten plattelande vestigden en omtrent de au tochtonen die de provincie verlieten. Ik pleit voor méér kennis en inzicht terzake en een rekening houden met deze kennis en inzichten bij de vorming en en uitvoer ing van het ontwikkelingsbeleid. Dit geldt eveneens voor een wijdverbreid ver schijnsel als binding aan een streek. Uit onderzoek is bijvoorbeeld gebleken, dat bij de lange afstandsmigratie binnen ons land arbeiders (in het bijzonder onge schoolde of weinig geschoolde arbei ders) naar verhouding ondervertegen woordigd zijn. De arbeidsmarkt en de arbeidsreserve zowel van Midden-Zeeland als van Zeeuwsch-Vlaanderen, zijn wat de om vang in absolute cijfers betreft vrij klein. De ervaring leert dat een injektie tot uit breiding van de industriële werkgele genheid al gauw andere problemen op de arbeidsmarkt met zich meebrengt van wege de grote afhankelijkheid van een juist passend aanbod. We zien dan werk loosheid gepaard gaan met een positief pendelsaldo en een positief buitenlands migratie saldo.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1976 | | pagina 13