ENKELE ONDERWIJSPROBLEMEN docent onderwijssociologie,
dr. J. M. G. Leune
faculteit der sociale
IN ZEELAND wetenschappen
Veel kleine scholen
In vergelijking met overig Nederland
heeft Zeeland veel kleine scholen, met
name in de sektor van het basisonder
wijs. Gewoonlijk wordt een kleine school
gedefinieerd als een school met 1, 2 en 3
leerkrachten. Ook de eenklassige kleuter
school wordt vaak als klein aangeduid. In
Zeeland bestaan meer kleine kleuterscho
len dan in de rest van Nederland, zoals
blijkt uit de volgende tabel: 1)
De Zeeuwse kleuterscholen naar grootte
per 1 januari 1974
Zeeland Geheel Nederland
1-klassig
31
17
2-klassig
51
40
3-klassig
15
26
4-klassig
3
11
5-klassig
en groter
6
totaal
100
100
Wat het bassisonderwijs betreft: in Zee
land behoort 42% van de lagere scholen
tot de kleine scholen. In geheel Neder
land bedraagt dit percentage 22. Per 1
augustus 1973 was de verdeling van het
aantal scholen voor basisonderwijs in
Zeeland in percentages als volgt: 2)
1-mansscholen: 3
2-mansscholen: 21
3-mansscholen: 18
4-5-mansscholen: 31
6- of meer mansscholen: 27
DatZeeland zoveel kleine scholen heeft is
het gevolg van de geringe bevolkings
dichtheid in deze provincie. De werk
groep 'kleuter- en lager onderwijs' van de
Provinciale Onderwijscommissie heeft in
het rapport van juni 1974 de onderwijs
kundige voor- en nadelen van kleine
scholen op verhelderende wijze geïnven
tariseerd. Als gemeenschappelijke voor
delen van kleine kleuter- en lagere scho
len worden in dit rapport met name ge
noemd: 3)
a. de klassen zijn in hetalgemeen kleiner;
b. één leerkracht begeleidt een kind en
kele jaren achtereen;
c. er is meer individuele aandacht voor
het kind mogelijk;
d. er is meer gelegenheid tot het geven
van onderwijs dat gericht is op aanleg,
bekwaamheid en belangstelling van het
kind;
e. meer initiatief en individuele aktivitei-
ten van het kind zijn mogelijk;
f. de leerling heeft weinig aanpasings-
moeilijkheden;
g. de afstand tussn gezin en school is
klein; daardoor is een grote betrokken
heid van de ouders bij de school moge
lijk;
h. kinderen van verschillende leeftijd in
één groep kunnen een gunstige invloed
op elkaar hebben;
i. de kleine school vervult een belangrijke
funktie in het sociaal-culturele leven van
de dorpsgemeenschap;
j. de kleine school biedt eerder dan de
grote de gelegenheid tot het invoeren
van onderwijsveranderingen.
Daartegenover staan volgens de werk
groep enkele nadelen:
a. in veel gevallen wordt op een kleine
kleuterschool een jonge leidster aange
steld die nog slechts in het bezit is van de
A-akte. Zo'n leidster mist aanvankelijk
vaak de capaciteiten om haar taak in
school en gemeenschap goed te vervul
len;
b. voor de lagere scholen is een bezwaar
dat het personeel minder specialisaties
bevat;
c. het werken met een gemengde, kleine
groep levert bezwaren op bij bepaalde
activiteiten, zoals bij de vakken gymnas
tiek, muziek en het klassegesprek;
d. de leerkracht werkt in een geïsoleerde
positie, waardoor vereenzaming dreigt
op te treden;
e. bij een minder goede leerkracht krijgt
een kind gedurende enkele jaren niet de
optimale ontwikkelingskansen.
Terecht konkludeert de werkgroep dat de
nadelen meer blijken te bestaan voor het
onderwijzend personeel dan voorde leer
lingen en de ouders. 4)
Van groot belang acht ik dat kleine scho
len de mogelijkheid bieden tot individua
lisering en differentiatie. Daarvoor wordt
met name in de Contourennota gepleit.
5).
Wanneer scholen groter worden treden
haast onvermijdelijk procesen op die het
pedagogisch klimaat in ongunstige zin
beïnvloeden. De schoolleiding kent niet
meer alle leerlingen, de leerkrachten
kunnen zich minder inzetten voor indivi
duele probleemgevallen, de leerlingen
vervreemden van de school (zij worden
'een nummer'), de schoolorganisatie ver
toont meer bureaukratische trekken ten
kost van de flexibiliteit en het innovatieve
vermogen. Overigens heeft Santema te
recht gewezen op de noodzaak van ver
der empirisch onderzoek naar de voor- en
nadelen van de kleine plattelandsschool.
6) Zeeland biedt voor dergelijk onderzoek
volop mogelijkheden.
Een verdere uitbouw van het
Zeeuwse scholenstelsel
Vooral gegeven het relatief geringe aan
tal inwoners zijn de edukatieve voorzie
ningen in Zeeland in vergelijking met
overig Nederland in het algemeen niet
ongunstig. Op hetterrein van het kleuter-,
basis- en buitengewoon onderwijs wordt
aan de bestaande behoeften goeddeels
tegemoet gekomen. Den Hertog en Filius
konstateren dat de spreiding van scholen
voor algemeen voortgezet onderwijs in
Zeeland, ook naar levensbeschouwelijke
richting, voldoende is. In vrijwel alle re
gio's zijn deze scholen goed en snel te
bereiken. 7) Ook op het terrein van het
lager beroepsonderwijs zijn de mogelijk
heden in het algemeen gunstig. Er zijn
momenteel 10 scholen voor lager tech
nisch onderwijs en 17 voor lager
huishoud- en nijverheidsonderwijs, in
voldoende mate gespreid.Wel lijkt uit
breiding van het lager beroepsonderwijs
meteen school voor lager economisch en
administratief onderwijs, gevestigd in
Zeeuws-Vlaanderen, gewenst. De voor
zieningen in de sektoren van het middel
baar en hoger beroepsonderwijs behoe
ven uitbouw. Te denken valt met name
aan een tweede school voor middelbaar
economisch en administratief onderwijs
(in Zeeuws Vlaanderen), een school voor
middelbaar sociaal pedagogisch onder
wijs en een school voor hoger econo
misch en administratief onderwijs.
Zeeuwse pleidooien voor een dergelijke
uitbouw zijn met name van belang in het
kader van het streven naar en kwalita
tieve verbreding van de werkgelegenheid
in deze provincie, met name in de richting
van de dienstverlenende sector (men zie
hiervoor ook de bijdragen van Van den
Broecke en Van Voorden). Het is de vraag
of het realistisch is ook te denken aan
uitbouw in de richting van universitair
onderwijs, ook al zou deze gestalte krij
gen in de vorm van een dependance van
een bestaande universiteit, bijvoorbeeld
de Erasmus Universiteit te Rotterdam.
Daarvoor is het provinciale draagvlak te
smal. Bovendien is er de gelukkige om-