enkele onderwijsproblemen in zeeland 110 standigheid dat het Belgische universi taire onderwijs binnen de mogelijkheden ligt. 8) Provinciaal onderwijsbeleid Het voeren van onderwijsbeleid vanuit het provinciale niveau is geen eenvou dige zaak omdat de provinciale overheid nauwelijks over bevoegdheden beschikt. Vitale beslissingen over struktuur en in richting van het schoolwezen worden in Nederland op drie niveaus genomen: de rijksoverheid, de diverse schoolbesturen en de scholen zelf. De provinciestaat daar goeddeels buiten. Er zijn aanwijzingen dat in de toekomst de provincie over meer bevoegdheden de beschikking zal krijgen. Zo worden in bijlage 2 van het 'Concept-ontwerp van wet reorganisatie binnenlands bestuur' (in juli 1975 door de regering als diskussie-stukgepubliceerd) enkele rijkstaken en bevoegdheden op onderwijsterrein genoemd die in aan merking komen voor overheveling naar de provincies nieuwe stijl. De daarin voorgestelde veranderingen van de wet op het voortgezet onderwijs, de lageron- derwijswet, de kleuteronderwijswet en de leerplicht zijn naar mijn mening van marginale aard. De Contourennota bevat verdergaande gedachten met betrekking tot versterking van de beheerspositie van het 'middenniveau'. Over de rol van de provinciale overheid lezen we in deze nota o.m.: ,,De provincie heeft slechts een beperkte wettelijke rol in het onder wijsbeleid. Formeel heeft het provinciaal bestuur alleen een toezichthoudende en rechtsprekende rol over besluiten van gemeentebesturen. De functie van bo- vengemeentelijke verbanden in proces sen van regionalisering, die de afzonder lijke gemeenten te boven gaan, wordt be langrijker. Dit geeft aanleiding te over wegen of binnen het kader van de be stuurlijke reorganisatie aan lagere over heidsorganen geen bevoegdheden moe ten worden verleend die zowel de cen trale overheid ontlasten, alsmede despe- cifieke behoeften van bepaalde landsde len en streken beter kunnen beantwoor den". 9). Meer konkreet wordt gedacht aan de overdracht van rijkstaken aan de provincies nieuwe stijl met betrekking tot: scholenplanning, scholenbouwplan- ning, scholenbouw, regionalisering van het onderwijsbudget, schoolbegeleiding, onderzoek, ontwikkelingswerk en inno vatie, opleiding en nascholing. Ander dat bepaalde taken thans vanuit de lokale overheid en het niveau van de school on voldoende worden uitgevoerd. Daarom dient ook sprake te zijn van overdracht van taken in 'opwaartse zin'. Daarbij wordt o.m. gedacht aan taken met be trekking tot: gemeenschappelijk leer- middelenbezit, leerlingenvervoer, uit wisseling van onderwijsgevenden, leer plichtcontrole, regelen van stageplaat sen, beroepskeuzevoorlichting en de overgang naar hoger onderwijs. Terecht wordt in de Contourennota opgemerkt dat spreiding van bestuur en beheer van onderwijsvoorzieningen een ingewik kelde operatie is. Het is dan ook niet te verwachten dat regionalisatie van on derwijsbeleid binnen afzienbare tijd zijn beslag zal krijgen. Een dergelijk proces is niet alleen administratief ingewikkeld, er rijzen ook meer principiële vragen die nog onvoldoende zijn beantwoord. Dat geldt met name voor de in de Contouren nota gestelde 'hamvraag': „op welk be stuursniveau worden de doeleinden van het onderwijsbeleid het best gereali seerd?". 10) In mijn ogen worden in de gangbare diskussies de voordelen van centrale besluitvorming te weinig onder kend en staat men te weinig stil bij de nadelen, verbonden aan een hoge mate dan decentralisatie. De nadelen hebben met name betrekking op het gevaar van afnemende samenhang in het totale on derwijsbestel. Spreiding van bestuur en beheer kan ten koste gaan van de ontwik kelingskansen van leerlingen. 11) Ik ben het met de opstellers van de Contouren nota eens dat de individuele school funk- tioneert in een nationaal kader van doel stellingen en voorwaarden 'dat zijn rechtvaardiging en zijn grenzen vindt in de behartiging van het algemeen belang, de rechtszekerheid van betrokkenen en een rechtvaardige verdeling van be perkte middelen en mogelijkheden". 12) Zolang bevoegdheden ontbreken is de vraag of een provinciaal onderwijsbeleid wel is te voeren. Veel hangt af van de bereidheid van de betrokken groeperin gen om op provinciaal niveau 'de koppen bij elkaar te steken'. Ik heb de indruk dat deze bereidheid in Zeeland aanwezig is, getuige met name het bestaan en het opereren van de Provinciale Onderwijs Kommissie. Het provinciaal bestuur kan samen met deze kommissie, bovendien ondersteund door deskundige adviezen Zeeland, het Ekonomisch Technologisch Instituut en het Provinciaal Opbouwor- gaan, verder werken aan de uitbouw en kwalitatieve verbetering van het Zeeuwse onderwijsbestel dat in menig opzicht van zo'n groot belang is voor de sociaal-kulturele en ekonomische ont wikkeling van deze provincie. Noten 1. bron: interim rapport Kleine Scholen in Zee land, uitgebracht door de Werkgroep kleuter en lager onderwijs van de Provinciale Onder wijscommissie op 10 juni 1974, p. 1; 2. idem, p. 3; 3. idem, p. 13 en 14; 4. idem, p. 15; 5. men zie de diskussienota Contouren van een toekomstig onderwijsbestel, door de Minister van Onderwijs en Wetenschappen in juni 1975 aangeboden aan de Staten-Generaal (zitting 1974-1975, nt. 13459), Den Haag 1975, met name p. 15, 16, 36; 6. M. Santema, Onderwijsbeleid en Regio; de kleine school als kapstok, Leiden 1974, met name p. 79; J. J. Ph. Den Hertog en P. J. Filius, Onderwijs in Zeeland, in: West-Vlaanderen Werkt, jrg. 1975, nr. 4, september-oktober 1975, p. 174; 8. idem, p. 176; 9. men zie de Contourennota, op. cit., p. 111; 10. idem, p. 112; 11. uitvoeriger in: J. M. G. Leune, Funties en dysfunkties van de autonome school, in: Peda gogische Studiën, jrg. 47, 1970, p. 308-314; ook: J. M. G. Leune; Onderwijsbeleid onder Druk, Groningen 1976, met name hoofdstuk 12; 12. men zie de Contourennota, p. 85.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1976 | | pagina 18