VERSLAG VAN DE DISCUSSIE
Op de inleiding van prof. Berting en de
voordrachten van de drie inleiders
volgde een geanimeerde discussie, die
zich richtte op een tweetal hoofdproble
men:
- het op elkaar afstemmen van vraag en
aanbod van arbeid in de meest ruimezin;
- het leefbaar houden van de kleine ker
nen, vooral met betrekking tot het on
derwijs.
Zeer principieel werd gesteld of het ge
zegde „wie niet werkt, zal niet eten" in de
toekomst wel houdbaar zal blijken te zijn?
Moet de maatschappij zich niet instellen
op een situatie, waarin er voor velen geen
arbeid zal zijn?
Inleider Van Voorden ziet twee niveaus in
de vraag: het aanpassen van vraag op
aanbod en het overschot aan arbeids
krachten. Aanpassen van de vraag op het
aanbod zou met betrekking tot bv. vrou
wen kunnen, door of de vrouwen hier niet
vast te houden of werk voor hen hier naar
toe te halen. Wat betreft het arbeidsethos
ziet inleider mogelijkheden tot het sprei
den van arbeid door enigerlei vorm van
arbeidstijdverkorting. Daarnaast bestaan
er nog ruime maatschappelijke behoef
ten aan arbeid, bv. in de medische zorg,
maatschappelijke diensten, stervensbe
geleiding. Deze uitbouwmogelijkheden,
in wat ook wel de quartaire sector wordt
genoemd, zou in de gedachtegang van
Lengellé als een vijfde fase kunnen wor
den beschouwd. Spreker stipte ook de
mogelijkheid aan dat men wellicht in de
toekomst vrije-tijdswerkzaamheden -
zoals verenigingswerk - zou gaan hono
reren, wellicht in het beeld van vandaag
een sterk futuristisch beeld.
Inleider Leune wijst erop, dat tot dusver
bij de inrichting van het schoolsysteem
alleen onderwijs-utilitaire kriteria een rol
speelden. Het economisch systeem was
de motor voor het onderwijs; er bestond
een bittere noodzaak tot het opleiden van
arbeidskrachten. Met de volledige werk
gelegenheid in de vijftiger jaren werd dit
een achterhaald idee. De doelstellingen
van het onderwijs verschuiven. In toe
nemende mate wordt het een welzijns
voorziening, die opleidt tot vaardighe
den, die geen direct maatschappelijk nut
hebben. De werkgelegenheidsontwikke
ling heeft derhalve een grote invloed op
het onderwijsbeleid.
Inleider Van den Broecke stelt dat de ar
beidsmarkt geen vrije markt is; de over
heid heeft een belangrijke invloed. Bij
Dremieërina van bedriiven zou de over
heid voorwaarden kunnen stellen, bv. tot
het stichten van arbeidsplaatsen van be
paald niveau. Spreker voegt eraan toe,
dat we over de beleving van werkloos
heid nog weinig weten en pleit voor een
onderzoek onder jonge werkozen. (Lan
delijk probleem). De arbeidsbereidheid
onder werklozen is groot, zoals uit de
studie van Van Wezel blijkt. Bij een
werkloosheidsonderzoek onder vrouwen
kwam een sterke behoefte aan sociaal
contact naar voren en verder de wens
naar werk dat aansluit bij de opleiding.
Gevraagd wordt naar de gevolgen voor
de uitbouw van de dienstensector, wan
neer de industriële groei in Zeeland niet
verder zou gaan dan de derde fase vol
gens Lengellé. De groei van de diensten
sector berust volgens Lengellé immers
op de uitbouw van de industrie. Van
Voorden vraagt zich echter af of men de
ontwikkeling van utilitaire diensten uit
sluitend mag baseren op de industrie.
Inleider Leune antwoordt op een vraag
met betrekking tot de kleine-
scholenproblematiek in Zeeland dat er
onderzoek beschikbaar is over de sa
menhang tussen onderwijsklimaat en
schoolgrootte. (Onderwijsbeleid en regio
Santema). Spreker waarschuwt voor het
extern professionalisme. Bij het Gandia-
project, waar spreker bij betrokken is,
komt voor een aantal specialistische vak
ken een docent van buiten; dit blijkt het
onderwijsklimaat niet ten goede te ko
men. Door een betere opleiding moet het
extern professionalisme zich wijzigen in
intern professionalisme. Met de her- en
bijscholing van leerkrachten is het echter
droevig gesteld.
Ir. H. Berghuis