IN HOEVERRE IS DE OVERHEID DAAD WERKELIJK IN STAAT FEITELIJKE ONTWIKKELINGEN TE BEÏNVLOEDEN dr. J. H. P. Paelinck hoogleraar staathuishoud kunde, in het bijzonder in de ruimtelijke economie 1. Inleiding Nu er al enige jaren sprake is van de noodzaak van reorganisatie van het bin nenlandse bestuur in Nederland 1) en de discussies over de Verstedelijkingsnota op gang zijn gekomen, is een korte over weging over de doelmatigheid van het beleid van lagere openbare besturen, vooral op een dag als deze, op haar plaats. Het zij in deze inleiding scherp gesteld: doelmatigheid van beleid blijft nog steeds een object voor verder onderzoek 2), en van een geïntegreerde bestuursla- gentheorie is nog nauwelijks sprake 3). Vandaar het verkennende en provoca tieve van deze uiteenzetting, met alle im perfecties van dien. 2. Maatregelen Het invoeren van een paar categorieën begrippen kan ons behulpzaam zijn bij het behandelen van de materie. Het eerste onderscheid dat dient te wor den gemaakt heeft betrekking op de aard van de invloed van politiek-admini- stratieve maatregelen op het maat schappelijke (sociaal-economische, fami liale) leven. Maatregelen door de over heid genomen kunnen stimulerend be doeld zijn 4) bijv. ten aanzien van be paalde ontwikkelingen in het bedrijfsle ven; zij kunnen neutraal bedoeld zijn (het beroemde „laissez faire, laissez passer") en zij kunnen in hun bedoeling afrem mend (verbiedend, oriënterend) zijn. Voorbeelden uit het economische leven liggen voor het grijpen; wij vermelden slechts twee extremen: de investerings premieregeling en het selectieve investe ringsbeleid. Dat de drie categorieën moeilijk eenduidig kunnen worden gede finieerd is bijna een gemeenplaats; men denke maar even aan een begrip als een „neutraal" fiscaal klimaat Verder kun nen afremmende maatregelen stimule rend voor andere aspecten zijn bedoeld: het SIB met betrekking tot de buitenrand- stedelijke gebieden is hiervan een voor beeld. Een tweede, ook welbekend, aspect van de administratieve interventie, is het min of meer centralistische karakter van een maatregel, bezien in het kader van de be staande hiërarchische structuur. In het klassieke staatkundige systeem met drie bestuurslagen onderscheidt men tradi tioneel de centrale, de provinciale en de gemeentelijke overheden, met hun ver schillende bevoegdheden. Kon het hier bij blijven, dan zou de problematiek nog betrekkelijk eenvoudig zijn; in werkelijk heid echter is er geen unieke centrale overheid, en zijn er geen unieke provin ciale en gemeentelijke besturen: elk van hen is weer functioneel gespecialiseerd in die zin dat verschillende departemen ten verschillende overheidsfuncties be heren: infrastructuur, verkeer en vervoer, economische ontwikkeling, financiën enz. Men ziet hier het beeld al multidi- mensioneel, kubusvormig worden: types maatregelen, hiërarchische niveaus van beleidsvorming en -uitvoering, functio nele specialisaties doorkruisen elkaar. En daarbij blijft het niet. Maatregelen kan men weer onderscheiden in strategische, tactische en beherende, al naar gelang van hun reikwijdte c.q. frequentie; men kan namelijk aannemen dat hoe door dringender een maatregel uitvalt, dus hoe groter zijn reikwijdte is, hoe minder frequent hij meestal ook zal worden ge nomen. Ook vermoedt men al dat er een zeker verband bestaat tussen het hier be sproken aspect en een relevante be stuurslaag: de meer frequente beleids maatregelen zullen meestal aan lagere overheden worden gedelegeerd, hoewel dat niet altijd noodzakelijk het geval be hoeft te zijn, getuige de kantonrechters en de dagelijkse militaire oefeningen 5). Uiteindelijk zal er ook een verband be staan met de reikwijdte in de tijd: strate gische maatregelen zullen meestal op langetermijnzijn, tactischeen beherende op middellange en korte termijn. Het laatste belangrijke aspect is dat van de financiering van voorgenomen be leidsmaatregelen; hier wordt het beeld nog verder verdoezeld. Men kan nu wel correlaties- wolkachtige of nevelachtige verbanden verzinnen tussen het stimu lerende, neutrale of afremmende karak tervan een maatregel en de relatieve kos ten ervan, maar het verband met de fre quentie wordt minder duidelijk, en de fi nanciering van lager en hoger in de ad ministratieve hiërarchie geplaatste orga nen is een probleem van staatkundige in richting. Hiermede zijn wij nu definitiefin de n-dimensionale ruimte doorgedron gen en kunnen er nog slechts partiële beelden worden vertoond. 3. Een paar doorsneden De eerste belangrijke doorsnede is die van een BN-vlak (bedoelingniveau); tabel 1, waarin maatregelen van verschillende aard alsmede de diverse bestuursni veaus zijn onderscheiden, geeft hiervan een beeld. Bedenkt men dat maatregelen in meer cellen tegelijk kunnen worden genomen, dan blijkt onmiddellijk spanning op de diagonalen van het vierkant: men neme als voorbeeld het afremmende beleid van decentrale overheid samen met stimule rende beleidsdoeleinden van een ge meentelijke overheid, of een stimulerend bedoeld beleid van de centrale overheid dat op een afremmende bedoeling van lagere overheden stuit (zonder dat deze laatste dat misschien expliciet willen De problematiek wordt geïllustreerd door de situatie waarin gemeentebesturen zich kunnen bevinden die, hoewel het SIB op hun grondgebied van toepassing is, toch de snelle expansie van het economi sche leven op dat grondgebied willen be vorderen. De volgende tabel is ook bijzonder illus tratief. Ditmaal leiden de „primitieve" getallen (3, 5, 7) tot spanningen, indien men aan neemt dat „strategische maatregelen" een flink gevulde beurs veronderstellen; maar ook het „beheren" van bepaalde verkregen ontwikkelingsniveaus kan wel eens niet goedkoop uitvallen (openbaar Tabel 1 --^Bestuursniveau Maatregel Centraal Provinciaal Gemeentelijk Stimulerend 1 2 3 Neutraal 4 5 6 Afremmend 7 8 9

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1976 | | pagina 21