in hoeverre is de overheid daadwerkelijk in staat feitelijke ontwikkelingen te beinvloeden? 114
maatregel
Financiën
Strategisch
Tactisch
Beherend
Ruim
1
2
3
Matig
4
5
6
Beperkt
7
8
9
Bestuursniveau
Type maatregel
Centraal
Provinciaal
Gemeentelijk
Strategisch
1
2
3
Tactisch
4
5
6
Beherend
7
8
9
vervoer is hier een voorbeeld van).
Het is jammer dat het korte bestek waarin
deze uiteenzetting moet passen, niet toe
laat de analyse verder voort te zetten; in
feite zouden alle deelfacetten van de pro
blematiek dienen te worden belicht. Ter
illustratie nog een laatste tabel, die weer
een spanningsfactor inhoudt.
Weer is de getallentrits (1, 2, 3) met
tegenstellingen geladen: strategische
doelstellingen van een lager bestuursli
chaam passen niet altijd in het lange-
termijnstraatje van hoger geplaatste or
ganen.
De algemene conclusie is dat het huidige
waargenomen bestuurssysteem wordt
gekenmerkt door een potentie voor inge
bouwde spanningen. Deze spanningen
kunnen zich in aantal en intensiteit enkel
maar uitbreiden naarmate het economi
sche en sociale gebeuren, door de steeds
grotere complexiteit daarvan, dimensies
toevoegt aan de hier snel beschreven
ruimtelijke kubus.
4. Weer een voorlopige oplossing
Vereenvoudigen wij het beeld tot het ui
terste, dan komen in feite de gemeente
besturen er nogal bekaaid af; zij hebben
twee bestuurslagen met mogelijk conflic
terende strategische en tactische doel
einden boven zich; zij worden geconfron
teerd met een hoeveelheid maatregelen
van elke soort (bestemmend, verbie
dend, stimulerend), en moeten met een
relatief beperkt budget een beheer c.q.
beleid (tactisch, strategisch misschien op
lager niveau) voeren dat de belangen van
de burger „door dik en dun" behartigt.
Hoe langer hoe meer stemmen gaan op
voor een geïntegreerd beleid (wij voelen
zelf meer voor de uitdrukking „gestroom
lijnd beleid"); wij zouden daarvan nu en
kele aspecten willen belichten.
Aan de ene zijde worden de lagere over
heden zich ervan bewust dat zij door hun
initiatieven het vestigingsprofiel van hun
gebied in gunstige zin kunnen beïnvloe
den. Dat kan - en moet in hun ogen, ge
zien hun doelstellingen - leiden tot ver
schuivingen in het ruimtelijke patroon
van het sociaal-economische gebeuren.
Aan de andere zijde echter wordt hun ac
tiviteit hoe langer hoe meer ingekapseld
door in het vlak van de centrale overheid
genomen „negatieve" (verbiedende of
afremmende) maatregelen: SIB, milieu
beleid, ruimtelijke ordening, infrastruc-
tuurpolitiek, enz. Het beeld wordt nog ge
compliceerd door het feit dat de finan
ciële middelen van deze overheden de
gemeenten niet in staat stellen de door
hen gewenste (stimulerende) politiek uit
te voeren op een wijze die in hun ogen
optimaal zou zijn.
Om het in de termen van de gepresen
teerde tabelletjes uit te drukken: de druk
van boven naar onder wordt dus steeds
sterker en de financiële ruimte relatief
steeds nauwer. Zelfs indien bepaalde
gemeenten zelf zouden kunnen beschik
ken over bepaalde financiële middelen -
bijv. voortkomend uit gronduitgiften of
lokale belastingen - zal o.i. het gebruik
daarvan in de toekomst toch hoe langer
hoe meer worden beperkt. Zelf zullen de
gemeenten waarschijnlijk hoe langer hoe
mindertegen destroom kunnen inroeien,
tenzij ergens een stroomlijnend element
wordt ingebracht, langs de hoofddiago
nalen, de krachtlijnen van het toekom
stige politieke en administratieve beleid.
Wat wij nu tot besluit willen voorstellen is
een minimaal element, in deze zin dat
elke, zelfs marginale, ingreep in het sys
teem, leidende tot betere coördinatie van
de menigte besturings- en uitvoerings
handelingen, waarschijnlijk tot aanmer
kelijke efficiency-winsten moet leiden.
Wij blijven voorzichtig - en dat is weten
schappelijk verantwoord - in die zin dat
wij enkel een aanvaardbare werkhypo
these voorstellen.
5. Ter afronding: een voorstel
De dynamiek van de individuele ge
meente mag niet verloren gaan: te veel
redenen - historische en actuele - pleiten
voor het intacthouden en stimuleren van
de vele positieve kanten van de gemeen
telijke autonomie. Om er maar een paar
op te noemen:
- de betrokkenheid van de bestuurderen
bij de ontplooiing van de „burger", die in
de eerste plaats mens is;
- de bekendheid van de burger met het
gemeentelijke gebeuren in al zijn facet
ten;
- de in het gemeenteapparaat gecumu
leerde technische en admini
stratieve,know-how";
- de dynamiek van een aantal persoon
lijkheden: burgemeester, wethouders,
gemeenteraadsleden, burgers betrokken
bij wijkorganen, etc., waarvan bij te
sterke centralisatie onvoldoende profijt
zou kunnen worden getrokken.
In het reeds beschreven enger wordende
keurslijf, met relatief steeds krapper wor
dende middelen, bestaat de kans dat al
deze kennis en dynamiek hoe langer hoe
meer in de verdrukking zullen komen.
Vandaar dat wij ervoor zouden willen
pleiten die kennis en dynamiek in een