NATIONAAL EN PROVINCIAAL BELEID.
HARMONIE OF CONFLICT. zeeland
drs. C. de Schipper en
drs. S. P. van der Zee
medewerkers E.T.I, voor
Nationaal-economische en nationaal-
politieke indicaties wijzen in de richting
van een zekere economische „overbede-
ling" van Midden-Zeeland in de komende
jaren.
In het kader van een nationaal beleid tot
versterking van de structuur van de na
tionale economie zal de zeehavenindus
trialisatie verder worden gestimuleerd.
Aangezien de vestigingsvoorwaarden in
hetSloehavengebied relatief gunstig zijn,
is het waarschijnlijk, dat voor een deel
van de additionele zeehavenbedrijvig
heid een vestigingsplaats in Zeeland zal
worden gezocht. Dit kan inhouden, dat
reeds vrij spoedig een nationale aan
drang tot aanleg van Sloe II zal ontstaan.
Indien nationaal wordt gekozen voor uit
breiding van de kernenergiecentrales,
behoort de bouw van een tweede en
eventueel een derde Zeeuwse kerncen
trale tot de reële mogelijkheden.
Voorts passen in het nationale beeld: een
uitbreiding van de toeristische accom
modatie, alsmede een uitbreiding van de
woonfunctie van Midden-Zeeland.
Zowel door nationale beleidsinstanties
als door de z.g. vrije maatschappelijke
krachten wordt een beroep gedaan op de
Zeeuwse potenties. Vanuit het Zeeuwse
regionale beleid dienen deze externe in
vuloefeningen te worden getoetst aan de
eigen autonome beleidsdoelstellingen.
Niet om bij voorbaat het nationale beleid
te dwarsbomen. Ook Zeeland heeft be
lang bij debater/ van het nationale beleid.
Wel is de regionale toetsing nodig om te
bereiken, dat bij de nationale afweging
ook de regionale belangen en de regio
nale kosten meetellen. Bovendien leert
de ervaring, dat nationale beleidsvoor
nemens niet altijd rationeel en doordacht
zijn: het nationaal belang van het natio
naal beleid is soms discutabel.
Tegenstellingen tussen het regionale en
het nationale beleid kunnen zich o.a.
voordoen t.a.v. de onderling samenhan
gende factoren bevolkingsontwikkeling -
milieuverontreiniging - economische
structuur.
De aanvankelijk zeer positieve houding
van de Zeeuwse bestuurderen en het
Zeeuwse publiek jegens bevolkingsgroei
is in enkele jaren ingrijpend omgebogen.
De voorkeur voor bevolkingsgroei neemt
af naarmate de openheid van het land
schap, de verkeersrust en de overzichte
lijkheid van de samenleving meer be
klemtoond worden. Te voorzien valt, dat
over enkele jaren ook de Zeeuwse steden
het groeistreven zullen hebben afgezwo
ren.
Ook wanneer bevolkingsgroei als pri
maire doelstelling vervalt, kan het ver
schijnsel toch optreden als min of meer
ongewenst neveneffect van een andere
doelstelling: verbetering van de econo
mische structgur. Vooral de zeehavenin
dustrialisatie draagt bij tot een verster
king van de relatief zwakke economische
structuur van Zeeland, doordat er expan
sieve, perspectiefrijke bedrijven bij be
trokken zijn. Echter, een eenzijdige ver
sterking door uitbreiding van de petro
chemische sector met grootschalige be
drijven houdt tevens een zekere kwets
baarheid in. Tot nu toe wordt de kwets
baarheid evenwel verkleind door de be
trekkelijk geringe onderlinge samenhang
tussen de Zeeuwse zeehavenindustrieën.
Niet iedere vorm van zeehavenbedrijvig
heid kan als een versterking van de eco
nomische structuur worden aangemerkt,
indien men althans de kwaliteit van de
arbeidsplaatsen als criterium neemt. Bij
het streven naar een versterkte economi
sche structuur zou de kwaliteit van de ar
beidsplaatsen dus als selectiecriterium
kunnen worden gehanteerd.
Door de zeehavenindustrialisatie gaat de
opbouw van de Zeeuwse arbeidsmarkt
sterker afwijken van het nationale pa
troon. De industriële werkgelegenheid
groeit (eenzijdig) terwijl deze landelijk af
neemt. De werkgelegenheid in de dien
stensector blijft vooral in kwalitatieve zin
achter bij de landelijke ontwikkeling
(smalle bevolkingsbasis, ontbreken van
faciliteiten). Onder dezeomstandigheden
zullen de vestigings- en vertrekcijfers
hoog blijven.
Om deze eenzijdigheid te doorbreken zou
men kunnen streven naar extra diensten
impulsen ter aanvulling van de extra in
dustriële impulsen. Dit leidt weer tot ex
tra bevolkingsimpulsen, welke op lange
termijn de verstedelijking van Walcheren
en de Bevelanden zullen versterken.
De waardering in het regionaal beleid
voor elk van de onderling samenhan
gende factoren bevolkingsgroei - milieu
verontreiniging - economische structuur
kan blijken uit het aquisitiebeleid, het uit-
giftebeleid, het woningbouwbeleid, het
infrastructuurbeleid, etc. Het belangrijk
ste beleidsinstrument is echter wel het
uitgiftebeleid ten aanzien van het Sloe-
havengebied.
Indien men de bevolkingsgroei en de mi
lieuverontreiniging wenst te beperken,
zal men streven naar een geleidelijke uit
bouw van Sloe I, mede ter voorkoming
van de aanleg van Sloe II. De geleidelijke
uitbouw van Sloe I kan dan o.a. worden
nagestreefd d.m.v. een strenge milieu
technische toetsing bij de terreinuitgifte.
Legt men de nadruk op versterking van
de economische structuur, dan kan men
de kwaliteit van de arbeidsplaatsen als
selectiecriterium bij de uitgifte van Sloe-
haventerrein toepassen en daarnaast
streven naar kwalitatieve versterking van
de dienstensector. Dit resulteert in een
versterkte bevolkingsgroei als nevenef
fect.
De mogelijkheden om het uitgiftebeleid
in het Sloehavengebied als instrument
voor het realiseren van huidige en toe
komstige beleidsdoelstellingen te ge
bruiken, zijn tot nu toe onderbenut. Van
de 1400 ha netto industrieterrein is circa
900 ha verkocht of in optie uitgegeven
zonder specifieke voorwaarden m.b.t. de
aard van de activiteiten, tempo van uit
breiding, etc. De occupatie van deze ter
reinen kan dus niet selectief worden be
geleid. In feite kan alleen worden getoetst
aan de geldende milieutechnische voor
schriften. Ook bij de recente onderhande
lingen met Montedison is 200 ha aange
boden, zonder enige beperkende voor
waarde buiten de sfeer van het milieu.
De stelling, dat het provinciaal bestuur
over een beleidsmarge beschikt, geldt
dus slechts voor zover de instrumenten
voor het huidig en het toekomstig beleid
niet vroegtijdig uit handen worden gege
ven.
In het voorgaande is ondermeer de toe
komstige zeehavenontwikkeling ter
sprake gekomen.
In het verleden zijn hierover prognoses
opgesteld. Zo kwam het zgn. „groene
boekje" van het Overlegorgaan Zeeha
venontwikkeling Zuid-West-Nederland in
1968 op een behoefte aan zeehaven
areaal in Zeeland van 20.000 ha in het jaar
2000. In Midden-Zeeland waren moge
lijkheden tot 10.000 ha, te verdelen over
Sloe, Borssele-Oost en Reimerswaal.
(Het Sloe is 2.300 ha bruto). Het „paarse
boekje" van de Rijksplanologische
Commissie en de Ontwikkelingsschets
van het Provinciaal Bestuur kwamen in
1971 tot deconclusie dat ertot 1980/1985
aan een nieuw zeehavengebied in
Midden-Zeeland geen behoefte bestond.
Hoe is het thans met de gewenste of ver
wachte zeehavenontwikkeling? Het lijkt
geen gewaagde veronderstelling dat de