VERSLAG VAN DE DISCUSSIE
121
Het thema is: in welke mate heeft de
overheid een greep op de ontwikkelin
gen. Hoe klein zijn de marges? Prof.
Klaassen haalde een Amerikaans auteur
aan die op grond van onderzoekingen
heeft gesteld dat de maatschappelijk-
economischeontwikkelingen wel invloed
hebben op de regeringen, maar dat er
van het omgekeerde nauwelijks sprake is.
Veleontwikkelingen zijn autonoom, zoals
nu weer blijkt uit de groei van het auto
park. De politieke kleur van de regering is
slechts marginaal van belang. In Rijn
mond ligt door de omvangrijke werk
loosheid het accent al weer veel meer op
de economische groei.
Zo rijst de vraag of de provinciale over
heid de recreatie voor de eigen bevolking
kan reserveren. Door de beperking van de
groei van de Randstad worden daar de
bestaande huizen buitensporig duur.
Men wil de pendel sterk beperken, maar
wat als elke streek dit nastreeft. Uit de
discussie komt tevens naar voren dat De
Schipper en Van der Zee wel kunnen stel
len dat de regio altijd extra offers moet
brengen voor de nationale economie,
zoals Zeeland met betrekking tot de zee
havenindustrieën, maar dat dit overal het
geval is. Hier is het offer de overbevolking
(Randstad), daar excessieve werkloos
heid (Drente), elders een eenzijdige
kolen-economie (vroeger Limburg) of
een sterke veroudering door vertrek van
jongeren (vroeger in Zeeland).
In de derde plaats leert de ervaring dat
het immobilisme dat dreigt door de tal
loze inspraakveto's tot een sociale, plano
logische en dus politieke chaos kan lei
den die groter is dan bij meer toegeeflijk
heid in de richting van economische ont
wikkelingen. Het gaat daarbij om het uit
eengroeien van de totaliteit van de auto
nome consumentenbeslissingen en de
beheersing van het totale leefmilieu.
Drs. P. Wolters, burgemeester van Mid
delburg ging nader in op de opmerking
van sectievoorzitter Verburg dat het pro
vinciale bestuur meer denkt aan verbete
ring van de structuren, de lokale overheid
meer aan de mensen die hen bevolken.
Hij ziet dit laatste vooral in de kwaliteits
verbetering van het leefmilieu. Dit houdt
bijv. in dat men de cultuursubsidies niet
moet binden aan het aantal inwoners.
Ook de plannen tot bestuursreorganisa-
tie zijn hem te kil en efficiënt. Het interbel-
systeem van Paelinck spreekt Wolters
aan.
Burgemeester mr. M. Somers van Hon-
tenisse zegt dat zijn gemeente in tegen
stellingtot Walcheren geen ruimtegebrek
heeft. Hij ziet een logische, natuurlijk be
heerste groei, vanuit Antwerpen en
Terneuzen. De laatste twee sprekers en
de heer J. van Konijnenburg, - er is veel
werkgelegenheid afgeleid - directeur van
het Havenschap Vlissingen-Oost zien het
positief aangeven van de ontwikkelings
lijn als de richting; er blijkt dan zeker
armslag voor het beleid te zijn.
De heer W. Pel van het NVV wil de over
heid door haar beleid laten uitmaken wat
moet prevaleren. Zijn voorkeur gaat uit
naar de kwaliteit van de arbeidsplaatsen,
en op basis daarvan het werk naar de
mensen te brengen. Hij erkent dat hier
voor nog geen instrumenten bestaan.
Prof. Somermeyer, hoogleraar in de sta
tistische wetenschap, acht het mogelijk
dat de overheid de ontwikkeling beïn
vloedt, mits zij de middelen politiek ter
beschikking krijgt. Het onderzoek moet
dan de vraagstukken blijven doorlichten.
Hij valt Verburg aan die in de ochtendzit
ting heeft gezegd dat kosten-
batenanalyses snel verouderen. Er zijn
vele verfijningen of alternatieven moge
lijk zoals de methodiek van de optime-
ring. Somermeyer merkt op dat voor de
Oosterschelde veertig varianten zijn op
gesteld waarvan er zes beleidsrelevant
waren. De bestuurders kiezen tenslotte.
De randvoorwaarden moeten duidelijk
van buiten het onderzoeksveld worden
aangedragen, bijv. welke mate van groei
moet er zijn.
Prof. Paelinck wil ook naar zoveel moge
lijk dimensies zoeken en de spanningen
in zijn cellen-patroon meten. De meeste
verschijnselen blijken steeds onder een
statistische „wolk" te vallen, zijn deel van
het krachtenveld. Hij acht de overheids
invloed weinig meer dan marginaal. De
efficiency van het overheidsapparaat
heeft daarop wel invloed. De heer Pel
heeft gelijk: er zijn te veel algemene
kwantitatieve criteria. Tegenover de drie
andere inleiders zegt Paelinck: maar wat
dan wel? Men dient met een pakket -
vraag- en doelstellingen en technieken -
te komen. Zijn cellensysteem zou dit kun
nen doorsluizen.
Ir. Adriaansens stelt nog dat Zeeland bijv.
voor de recreatie enige jaren pas op de
plaats wil maken. Door de beperkte
ruimte kan de overheid hier zeker optre
den. Op langere termijn moeten er wel
positieve ideeën zijn, o.a. omdat vanuit
de grote steden toch wensen op ons af
komen. Ook dan is er beïnvloeding moge
lijk.
Drs. M. C. Verburg