VERSLAG VAN DE DISCUSSIE
133
Planteydt (voorzitter):
Reeds enkele malen is in deze inleidingen
het woord samenwerking genoemd. Naar
mijn persoonlijk idee is dat de kern waar
alles om zal moeten draaien, ongeacht of
we spreken over samenwerking of over
coöperatie of over synergisme. De bij
klank is wat wisselend, de kern is dezelfde
en de nadruk moet vallen op het samen
benaderen van de problemen. Gebruikt
men het woord affiliatie, dan dient ook in
deze vader/zoon-verhouding de samen
werking voorop te staan: het moet geen
hiërarchieke, wat ouderwetse verhou
ding zijn maar een democratische, mo
derne verhouding, waarin op gelijk ni
veau goed wordt samengewerkt. Wil een
goede samenwerking tot stand komen,
dan zullen ook beide partijen blijk moeten
geven deze samenwerking te willen en er
iets voor over te hebben. In dit verband
wil ik toch wel even uitdrukkelijk vermel
den, dat er op vele gebieden, vaak al
jaren-lang, een goede samenwerking be
staat b.v. op het gebied van de radiothe
rapie, waarbij thans in Zeeland, in zeer
nauwe samenwerking met het R.R.T.I.
gestreefd wordt naar het tot-stand-
komen van een Z.R.T.I. Dat dit geen een
voudige zaak is, waarbij van beide zijden
een grote inzet gevraagd wordt, behoeft
nauwelijks betoog.
Een veel simpeler zaak, die dan ook al
enkele jaren goede vruchten afwerpt, is
de samenwerking op het gebied van de
cytogenetica (of eenvoudiger gezegd het
chromosomenonderzoek) tussen een
groep uit Zeeland en de afdeling cytoge
netica van de E.U.R.
Ook in de klinische specialismen (o.a. de
cardiologie, cardiochirurgie, neurologie,
neurochirurgie, gespecialiseerde delen
van de keel-neus- en oorheelkunde etc.)
bestaat reeds sinds langere tijd een vorm
van samenwerking, waarbij echter de in
dividuele contacten tussen de specialis
men vaak nog niet geleid hebben tot een
officieel, geïnstitutionaliseerd samen
werkingsverband.
Dat er naast speurwerk in regionaal sa
menwerkingsverband, vaak ook ruimte is
voor lokaal speurwerk heb ik uit eigen
ervaring o.a. ondervonden bij het inter
disciplinaire onderzoek naar de prenatale
sterfte in Zeeland en het Zeeuwse deel
van het onderzoek naar asbest en meso-
thelioom.
De verbindingsmogelijkheden tussen
universiteit en periferie worden wellicht
gesymboliseerd door de kwaliteit van
rijksweg 58: vroeger smal, kronkelig met
vele obstakels, nu een vlotte verbinding
door een fraaie vierbaansweg, die echter
op vele uren van de dag nog noodttot een
intensiever gebruik in beide richtingen.
De problematiek rondom de vaste oever
verbinding van de Westerschelde moge
dan nog een symboolzijn,dat verdere
verbeteringen nog steeds binnen de mo
gelijkheden liggen.
Den Haan (E.U.R.
Mol noemde o.a. de niertransplantaties.
De mogelijkheden worden thans in de
E.U.R. onderzocht. Men dient echter wel
te bedenken dat als een academisch zie
kenhuis teveel superspecialistische func
ties krijgt, het gevaar van eenzijdigheid
dreigt en de opleidingstaken in het ge
drang kunnen komen. Dit dient men zich
ookte realiseren als men een kinderonco-
logisch centrum overweegt. Men dient te
zorgen dat de primaire taken ook goed
vervuld kunnen worden. Hulp bij hemo-
dialyse kan gegeven worden; ook daar
zijn er echter grenzen. Wat een audiolo-
gisch centrum betreft kan vermeld wor
den dat dit een van de liefste wensen is
van de binnenkort in functie tredende
nieuwe hoogleraar in de keel-, neus- en
oorheelkunde. De intentie hiervoor is ze
ker aanwezig.
Puylaert (Sas van Gent):
vraagt of het niet mogelijk is om een di
recte verwijzing van de patiënt door de
huisarts naar het academisch ziekenhuis
te realiseren. Thans geschiedt dit via het
tweede echelon.
Visser (E.U.R.):
In het voorgestelde Zweedse model ont
staat deze mogelijkheid, naast verwijzin
gen via perifere ziekenhuizen en specia
listen. Deze mogelijkheid bestaat echter
nog slechts in enkele gebieden.
Frenkel (E.U.R.):
Men dient te bedenken dat in het
Zweedse model de situatie bepaald wordt
doordat er drie typen ziekenhuizen zijn
met respectievelijk 5, 11 en 31 specialis
ten.
Dr. H. T. Planteydt