funktioneel of integraal bestuur? 147 onderstelt een dergelijke afweging. En planning is een soms overschat maar m.i. toch ook soms onderschat middel om een einde te maken aan de ad hoc-wijze van besturen, zonder de onderlinge afweging, die te lang opgeld gedaan heeft.10) Hetzelfde durf ik ook te beweren van de maatstaf: democratische structuur en be sluitvorming. In de eerste plaats zijn de in tegrale bestuursvormen qua .beman ning" veelal democratischer, en zeker in meer directe zin democratisch, samenge steld. In de tweede plaats: als het bij deze maatstaf gaat om reële invloed van de burger dan geloof ik dat die invloed reëler is naarmate men toekomt aan een werke lijke afweging van prioriteiten. Ik wil de wenselijkheid en het belang van democra tische invloed bij functionele bestuursvor men geenszins kleineren, maar toch vast stellen dat het nog maar de vraag is in hoeverre die invloed wezenlijk is, als we er vanuit gaan dat het opknippen in deelter reinen uiteindelijk een zekere stuurloos heid kan bevorderen. Ik wil dat echter niet zwart-wit zien. Op vallend is wel dat met name in vele ge meenteraden de integrale benadering (be leidsnota's planning, GGBS, enz.) steeds meer belangstelling krijgt.1' Andere maatstaven komen in het functio nele concept beter tot hun recht: onge twijfeld de optimale omvang van be stuursdiensten. Als men deze per be stuurstaak kan aangeven, kan van deze maatstaf op zichzelf een optimum worden verwacht. Wil men die optimale omvang op het geïntegreerde vlak betrekken dan komt men in ernstige moeilijkheden, ge tuige de discussies over 11, 24, 26, 44, enz. provincies en/of gewesten. Ook de deskundigheid kan, soms, in het functionele concept beter aan haar trek ken komen. Dan kan evenwel het gevaar dreigen van een zekere technocratisering, met grote deskundigheid op een klein deelterrein die het zicht op het geheel be neemt. Er zijn in het recente bestuursver- leden voorbeelden voor het grijpen, waar algemeen" bestuur gelukkig nog een correctie op „technocratisch" bestuur kan aanbrengen, wat trouwens ook met politi sering te maken heeft. Dit betekent, dat over deze maatstaf, althans haar beteke nis, genuanceerd kan worden gedacht. Nog andere maatstaven zijn in het kader van een toetsing van beide bestuursvor men wellicht wat minder gemakkelijk te beoordelen of ten dele als „neutraal" aan te merken. Snelheid behoeft bij functio neel bestuur niet altijd groterte zijn, even min de doelmatigheid (die trouwens ten dele in reeds eerder genoemde maatsta ven ligt opgesloten). Snelheid hoeft zeker niet altijd een door slaggevende factor te zijn (ook uit de Oos- terschelde-affaire kan iets goeds voortko men). Goede persoonlijke verhoudingen en toegankelijkheid voor zover niet op gaande in het democratisch beginsel zijn wellicht ook betrekkelijk neutraal, al is het mogelijk bij dit laatste aan te tekenen dat onoverzichtelijkheid toegankelijkheid niet bevordert. Zijn nu conclusies mogelijk? In elk geval geen stellige. Daarvoor zou veel meer on derzoek nodig zijn. Het gaat slechts om een aanduiding. Ik zou zeker durven pone ren dat een keuze afhankelijk is (mede) van een waarde-oordeel, dat ook dan van geval tot geval moet worden bekeken voor welke vorm van bestuur een bepaal de sector zich het beste leent, en dat naar mijn persoonlijke mening de maatstaven die tenderen naar eenvoud, eenheid en zicht op „het grote geheel", extra zwaarte moeten hebben, in een samenleving die naast grotere communicatiemogelijkhe den en kleinere afstanden toch ook wel tendenties heeft naar opsplitsing, zo niet ontbinding, in onderdelen. Ik zou dan ook menen dat de bewijslast voor de nood zaak van functioneel bestuur rust op de „functionalisten". Met name daar, waar een grote mate van specifieke deskundig heid zich toch wel erg overheersend als noodzaak aandient, zou naar mijn mening (ondanks het hierboven gesignaleerde ge vaar) voor functionele bestuursvormen te pleiten zijn. Ook dan blijven echter tus senvormen mogelijk, die het verband met het integraal bestuur niet geheel lossnij den. Dit zal met name het geval zijn waar functionele bestuursvormen ingebed zijn in de stroom van een integrale bestuurs laag, b.v. door personele unies, factoren van staatsrechtelijke en/of financiële aard en omgevings-invloeden. Wat meer concreet aangeduid zou ik dan de volgende samenvatting voor onze hui dige situatie willen geven: 1. Door een autonome voortschrijdende ontwikkeling in de richting van meer spe cialisatie en differentiatie en daardoor „functionalisering" is het zoeken naar in tegrale bestuursvormen als tegenwicht geboden. 2. In het algemeen verdienen deze laatste de voorkeur boven functionele vormen, welke voorkeur ontleend kan worden aan een toetsing aan bestuursmaatstaven. De ze bestuursmaatstaven zijn op hun beurt (mede) ontleend aan de doelstellingen van het openbaar bestuur. 3. Desondanks blijven functionele be stuursvormen onmisbaar; hun noodzaak zal, in het licht van het sub 2 gestelde, voor elke categorie van bestuurlijke situa ties moeten worden aangetoond. 4. Met name zal de noodzaak resp. wen selijkheid van functionele bestuursvormen meer voor de hand liggen naarmate: a. specifieke deskundigheid en specialisa tie meer op de voorgrond (dienen te) tre den; b. de band met het integraal bestuur be ter in stand gebleven is, c.q. blijft, hetgeen langs zeer verschillende wegen kan wor den bereikt. Het zou in het licht van deze voorzichtige conclusies de moeite waard zijn om na te gaan (als jurist kan ik deze opmerking niet onderdrukken) of de in omvang voort schrijdende rechterlijke toetsing van over heidshandelen (vgl. o.m. Wet AROB) ter bescherming van de burger om wie het tenslotte gaat, ook niet via de zg. be ginselen van behoorlijk bestuur de weg wijst naar een evenwichtig, afgewogen, dus zoveel mogelijk „integraal" bestuur. Tot slot nog enige voorbeelden: 1. Functionele commissies ex art. 61 Ge meentewet: deze worden niet volledig „uitgesneden" uit het integraal bestuur; ik zie dezedan ook niet als typische inbreuken op integraal bestuur; te meer wegens de vaak kleine schaal waardoor de „greep" be houden blijft, en het vaak adviserend ka rakter. M.m. geldt dit ook voor vele „diensten". 2. Gemeenschappelijke regelingen: deze zijn zo veel mogelijk te vervangen door de nieuwe provinciale conceptie; het con cept-ontwerp WRBB geeft in dit opzicht duidelijk blijk van een „integratie" bena dering. 3. Pregewesten: zij ondersteunen mijn stelling; het bestuurlijke leven is sterker dan de (juridische) leer in die zin dat wellicht in strijd met de Wet Gemeen schappelijke Regelingen de bestuurs praktijk hier duidelijk de behoefte de monstreert aan integrale vormen. 4. Waterschappen: dit lijkt mij een terrein

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1976 | | pagina 55