INTERDISCIPLINAIRE BENADERING
IN DE PROVINCIALE
BESTUURSPRAKTIJK drs. M. C. Verburg
Structuurwijziging Zeeland.
In het begin van de jaren vijftig verdringt
de industrie wat de werkgelegenheid be
treft de landbouw van de eerste plaats; zij
is thans ruim vier maal zo groot in om
vang. Het effect van de deltawerken is,
behalve in fysisch-geografische zin,
slechts in geringe mate structuurbepa-
lend. Psychologisch gaat van deze wer
ken een wervende invloed uit; men ziet er
een uitbouw van de Randstad in en anti
cipeert daarop.
Van grotere betekenis is de aanwijzing
omtrent 1960 van de provincie als eco
nomisch te stimuleren gebied. In het
midden van de jaren zestig tekent zich de
industrieële ontwikkeling in de nieuwe
zeehavens af, eerst in Terneuzen, dan in
Vlissingen-Oost. Zij is te beschouwen als
een overloop van een verzadigde rand
stadfunctie. In dit decennium ontplooit
zich ook de massarecreatie met in 1954
driekwart miljoen overnachtingen, uitlo
pend op 8 miljoen in 1975. Die ontwikke
ling berust evenmin significant op de del
tawerken. Veel eerder is hiervoor de wel
vaartsexplosie verantwoordelijk.
De ontsluiting van grote delen van Zee
land is indirect door de deltawerken ver
oorzaakt, immers de Zeelandburg over
de Oosterschelde is zonder deze moeilijk
in te denken. Ook de verdubbeling van de
rijksweg Vlissingen-Bergen op Zoom
heeft een sterk ontsluitende waarde.
Toch zij herhaald dat deze ontsluitingen
voor de ontwikkelingen niet van funda
mentele, maar slechts van aanvullende
waarde zijn geweest. Ook de laatste grote
wens, de vaste Westerscheldeverbinding
is niet gebaseerd op grote extra impul
sen. Vooral in maatschappelijk opzicht
wil Zeeland het interruptieve effect van
de Westerschelde opheffen.
En dat is dan nog rendabel ook!
Op de demografische opbouw van Zee
land heeft dit alles een gunstig effect ge
had. In de laatste tien jaar is een eind
gekomen aan de ontvolking, het inwij-
kingsoverschot heeft geleid tot een ver
jonging en vele kleine kernen hebben zich
kunnen handhaven. Ook menig sociaal-
cultureel activum is daardoor aan onze
maatschappelijke balans toegevoegd. En
in de basisindustrieën bestaat het perso
neelsbestand uit 50 a 60 procent Zeeu
wen en vele 'spijtoptanten' die onder an
dere omstandigheden de exodus zouden
hebben versterkt.
Er bestaat wel eens een misverstand ten
aanzien van de geestelijke veranderings
processen. Hiervoor staat veel meer de
universele maatschappelijke evolutie
zoals detoegenomen welvaarten mobili
teit en de invloed van de media dan de
specifieke Zeeuwse ontwikkeling. Zonder
deze laatste zouden naar mijn mening
toch ook de concentratie van gemeenten
(van 101 naar 30) en van polders en wa
terschappen (van 623 tot 9) tot stand zijn
gekomen.
In de jaren zeventig komt een zoeken naar
een nieuw evenwicht in de plaats van het
domineren van de economische compo
nent. De verstedelijkingsnota vat het
summier samen op een wijze die geen
kritiek heeft opgeroepen.Het inrichtings-
beleid is gericht op het open houden van
het midden-Deltagebied en tot ontwikke
ling brengen van een hoefijzervormige
stedelijke structuur van dat open gebied.
Om bestaande voorzieningen te benutten
en het landschap te sparen wordt bunde
ling van de groei in Middelburg, Vlissin-
gen, Goes, Terneuzen alsmede Hulst en
Oostburg nagestreefd. Zierikzee is cen
trale kern in het open midden-
Deltagebied. Met een pijlerdam in de
Oosterschelde, een vaste oeververbin
ding voor de Westerschelde en een pla
nologische Rijksnota over de landelijke
gebieden die overeenkomt met de heer
sende dierbare gedachten die wij koeste
ren voor de kleine kernen zeggen wij hier
tegen: akkoord!
Een vertaling op regionale schaal blijft
dan nog wel ter invulling over.
Overheidsbeleid.
In de afgelopen twintig jaar is met de vele
wisselingen in de beleidslijn de aanpak
ook aan verandering onderhevig ge
weest. De eerste periode werd geken
merkt door een samenwerking van de vijf
meest in aanmerking komende organen,
te weten de provinciale griffie, provin
ciale waterstaat, provinciale planologi
sche dienst, economisch technologisch
instituut en opbouworgaan. De optiek
was die van de deltawerken, zij beoogde
een reactie te zijn op al te centralistische
visies. De koppeling met het provinciaal
bestuur was er door regelmatige bijeen
komsten. In de jaren zestig viel deze sa
menwerking uiteen door het ontstaan
van talloze commissies op de landelijk
niveau, waar overigens de genoemde
diensten wel een extern ontmoetings
punt vonden. Het ging daarbij steeds om
projecten zoals de Grevelingen, de oe
ververbinding, het zeehavenoverleg. De
behoefte aan vooroverleg nam daardoor
toch weer toe.
Hiervoor kwam het dienstoverleg weer
tot leven.
Intussen groeide ook de behoefte aan
inter-wetenschappelijk overleg. Daaraan
werd incidenteel voldaan en wel met
name op het niveau van de medewerkers.
Bovendien wordt het hiaat van het con
tact met het integrale bestuursapparaat
meer en meervoelbaar. De zich presente
rende politisering van de provinciale
vraagstukken accentueerde dit nog eens.
Uit de wijze waarop de problemen rond
de Oosterschelde en de vestiging van
Montedison zijn behandeld is intussen
gebleken dat de moeilijkheden die hieruit
voortspruiten geleidelijk worden onder
vangen.
De belangrijkste impuls voor de meer in
tegrale benadering moet nog komen. Op
langere termijn gaan de gedachten uit
naar de decentralisatie die is vervat in het
wetsontwerp bestuurlijke reorganisatie.
Op korter zich valt te denken aan de vele
regeringsnota's en wetsontwerpen op
het gebied van het onderwijs, de plano
logie, de openbare nutsvoorzieningen,
de economische structuur en het regio
nale beleid, de zeehavens, de energie- en
watervoorziening, het zeer gedifferen
tieerde milieu-beleid, de werkgelegen
heid, het verkeer en vervoer, het welzijns-
en het ziekenhuiswezen. Wij zouden al
deze onderwerpen in de secties die ons te
wachten staan kunnen onderbrengen en
dan - naar een bekend woord - aan de
historici vragen: leer ons de lessen uit het
verleden, opdat wij het allemaal niet nog
eens moeten ondergaan.
Het provinciale bestuur staat - met de
staten - voor een steeds gecompliceer
der taak. Uit het rapport van de O.E.C.D.
over de informatie in 1985 weten wij dat
ons een exponentiële groei in kennis te
wachten staat en dat de verspreiding van
deze kennis van grote betekenis is. Het
rapport stelt dat de geringste verander
ing in de bestaande orde van zaken
nieuwe informatie-behoeften schept,
zowel aan de vraag - als aan de aanbod-