VOORTGEZET EN HOGER ONDERWIJS L IIM Ut I UtKUMbl sociale wetenschappen IIVI nc Tnri/nn/lCT direkteur faculteitsbureau Het ministerie van onderwijs en weten schappen heeft in het afgelopen jaar twee nota's gepubliceerd op grond waarvan ons onderwijs ingrijpend kan veranderen. „Contouren van een toekomstig onder wijsbestel" en „Hoger onderwijs in de toekomst" hebben ook in de algemene publiciteitsorganen veel aandacht gekre gen. De kritiek richtte zich vooral en meer fundamenteel op de Contourennota. Me de gezien het karakter van dit stuk zal de realisering van de daarin genoemde plan nen langer op zich laten wachten zo zij al verwezenlijkt worden dan het hoger onderwijs in de toekomst. Of die toekomst er zo uitziet als de nota schetst is nog een open vraag, maar dat aanzienlijke wijzigingen in het hoger onderwijs ons te wachten staan is wel duidelijk. Wat wij ons verder moeten rea liseren is dat een wijziging in het hoger beroepsonderwijs en het wetenschappe lijk onderwijs de beide componenten van het hoger onderwijs in de toekomst gevolgen heeft voor het voortgezet on derwijs. Daarbij zijn de belangen van de middelbare scholier in het geding en die van zijn ouders. De taak van de schoolde- kanen wordt verzwaard en hun verant woordelijkheid als adviseur groter. In dit kader moet als ernstige dreiging de waardevermindering van de v.w.o.-diplo ma's worden genoemd omdat deze min der studierechten zullen geven. Met een cynische kortheid stelt de nota „dat op de langere termijn aan het diploma v.w.o. geen omnivalentie meer wordt toege kend". Een der idealen van de Mammoet wet maximale studiemogelijkheden wordt met weinig omhaal overboord ge zet. Weliswaar leveren de huidige vakken pakketten voor sommige studies proble men op, maar allerwegen zit men klaar om hiervoor oplossingen te zoeken. Dat hoeft niet meer; de studiekeuze moet in de visie van het ministerie op jongere leeftijd plaats gaan vinden. Die keuze wordt bovendien riskanter om dat de mogelijkheid van door te stromen van de ene studie (bijv. h.t.s.) naar een andere (in dit voorbeeld: technische hoge school) aanzienlijk wordt ingeperkt. Na één jaar studie moet het propedeutisch examen uitwijzen of de student wellicht beter op zijn plaats is in een andere instel ling voor hoger onderwijs; dan en alleen dan is overstap mogelijk. In het onder- wijsjargon heet dat horizontale doorstro ming. Nu zou dit allemaal niet zo erg zijn als wij over een goede ervaring beschikten met een selectief propedeutisch examen, maar die ervaring is er niet. In de door gaans overvolle eerste studiejaren ont breekt praktisch de mogelijkheid tot per soonlijke observatie van de student. Dan moet dus het kille examencijfer de door slag geven. Of zouden wij in twijfelgeval len terug naar de schooldekaan kunnen gaan voor een advies dat meer berust op persoonlijke bekendheid met de betrok ken student? Het hoger onderwijs zelf zal ook starder worden. Ogenschijnlijk komt er een rijke schakering van allerlei studieprogramma's die een ruime keuze bieden. Maar eenmaal die keuze gemaakt hebbend, komt de stu dent in een veel gefixeerder programma dan nu het geval is. Zeker de maatschap pijwetenschappen bieden nu gedurende de studie de mogelijkheid verschillende richtingen uit te gaan en vervolgens om zelf pakketten van vakken samen te stel len. Van die vrijheid zal in een hoger on derwijs dat van nog hoger niveau af gedi rigeerd wordt veel minder over blijven. Bij deze problematiek voegt zich de drei ging van de arbeidsmarkt die opvallend veel in de onderwijsnota ter sprake komt. Op grond van de situatie op de arbeids markt kunnen bepaalde studierichtingen gesloten worden verklaard, waarmee het keuzeprobleem voor de scholier opnieuw begint. Nu heeft de werkloosheid van de afgelopen jaren ons in ieder geval geleerd dat wij weinig greep hebben op de ar beidsmarkt. Bovendien plaatst die ook de deskundigen steeds weer voor verrassin gen zowel wat betreft de omvang van de werkloosheid als de soort beroepen die er door getroffen wordt. In deze schemerige toestand verlangt de nota van een vijftien jarige scholier dat hij het goede vakken pakket kiest zodat hij via een niet gesloten studierichting en na zijn militaire dienst tien jaar later in een vrij vakje rolt. De nadruk waarmee het ministerie de ar beidsmarkt als richtinggevend introdu ceert staat in contrast met een meer voor uitstrevende benadering van het onder wijs, die evenzeer in de nota voorkomt. Het onderwijs dient steeds minder de car rière maar levert een bijdrage aan per soonlijke ontplooiing en maatschappelijke toerusting. Als wij daar werkelijk in gelo ven en zijn het geen mooie idealen? dan behoeven wij ons minder zorgen te maken of de ingenieur nu echt wel in de technische sector zijn plaats vindt. Voor alsnog is het moeilijk genoeg om de ar beidsmarkt als macro-verschijnsel te lijf te gaan. Bij het onderwijs moeten wij dan maar niet de pretentie hebben dat wij op het micro-vlak kunnen inschieten. De schooldekaan zal wellicht voor een ge wetensprobleem komen te staan als hij een leerling wil adviseren een algemeen hogere opleiding te gaan volgen. Voor de ze te introduceren vorm van hoger onder wijs zijn veel goede, om niet te zeggen sympathieke, argumenten te noemen. Zij komt tegemoet aan de behoefte van ver dere scholing voor degenen die geen uit gesproken wetenschappelijke belangstel ling hebben of een bepaald beroep op het oog hebben. Een vergelijking met de h.b.s. als eindopleiding ligt voor de hand. Maar deze opleiding kent nog zoveel on zekerheden en krijgt in de nota enkele zo duidelijke minpunten mee, dat de eerste generaties van studenten als proefkonij nen moeten worden beschouwd. Daarbij gaat het niet om een verre toekomst, want juist deze algemene hogere opleiding is een van de zaken die de minister op korte termijn wil realiseren. Bij de plannen die het ministerie met het hoger onderwijs heeft gaat het om de generatie die nu de scholen voor v.w.o. en h.a.v.o. bezoekt. De hier op enkele hoofd punten besproken nota verdient dan ook inderdaad de belangstelling van meer dan alleen de onderwijsdeskundigen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1976 | | pagina 71