toekomst van zeeland 1870, het kanaal door Walcheren
173
die gezegd heeft.: „Indien ik eene alge-
meene geschiedenis wilde schrijven, zou
ik die in twee hoofstukken verdeelen: de
wereld vóór de spoorwegen en de wereld
na de spoorwegen". De snellere verbin
dingen hebben ook belangrijke nadelen
aldus Nagtglas, maar dat gaat voorbij.
„Het gejaagde en onrustige van onzen tijd
is een natuurlijk gevolg der omstandig
heden, want wanneer menschen elkander
voor het eerst vriendschappelijk ont
moeten, zijn zij maar zelden op hun ge
mak en zeggen en doen daardoor dingen,
welke zij bij kalm beraad waarschijnlijk
voor zich zouden hebben gehouden, en
niet anders gaat het in de samenleving.
Vermoedelijk zal de nu bestaande gisting
gaandeweg verminderen, naarmate het
rondvliegen over onze kleine planeet een
gewone toestand wordt, welke geen
verwondering meer wekt en het toenemen
van menschelijk gemeenschapsgevoel zal
langzamerhand, afkeer, wangunst en haat
tussen volken en kringen min of meer
doen uitslijten"6). Wij zijn dan in ,,la belle
époque".
Wanneer U op Uw reis hier naar toe over
het kanaal bent gekomen, dan is het U
misschien opgevallen hoe breed dit kanaal
door Walcheren is. Voor die tijd een van
de breedste in geheel Nederland. Alleen al
naar deze maat gemeten kan men op
maken welke hoge verwachtingen men
heeft gekoesterd voor de economische
opbloei van Middelburg, maar ook voor de
gehele provincie. Om het stadsschoon van
de Zeeuwse hoofdstad heeft men zich niet
bekommerd. Een deel van de prachtige
vestinggordel van 1600 werd zonder
meer weggesneden de Vlissingse poort
viel letterlijk in het water. Aan de Loskade,
de enige kade in Middelburg, de overige
heten kaaien, verschenen in de jaren ne
gentig de neorenaissance huizen met hun
versieringen, bewoond door leden van de
gegoede burgerstand. De verwachtingen
voor de economische opbloei van de stad
bleken niet uit te komen.
De geschiedenis van het totstandkomen
van de Zeeuwse spoorweg hebben wij in
een opstel in 1960 een drama genoemd
van een kwart eeuw waarmee de naam
van Dirk Dronkers nauw is verbonden.
Toen hij op 12 november 1845 met de
voorlopige concessie uit den Haag thuis
kwam, werd hij te Middelburg op groot
scheepse wijze gehuldigd als redder van
stad en gewest, dat wil zeggen voor
Walcheren en Zuid-Beveland. de andere
eilanden telden niet mee. De concessie
omvatte de haven- en kanaalwerken op
Walcheren, de afdamming van het Sloe
en een spoorlijn van Middelburg, met een
zijtak naar Vlissingen, over Bergen op
Zoom-Breda-Tilburg-Eindhoven naar
Roermond en vandaar langs de rechter
Maasoever naar Maastricht. Over de af
damming van het Kreekrak werd in zover
re gedacht, dat men over de slikken dam
men zou aanleggen en die ter hoogte van
de vaargeul over een breedte van 600 m
door een brug te verbinden. Op deze wijze
dacht men aan de tractaatsverplichtingen
met België te voldoen. Mevr. Hartge-
rink-Koomans, die over de Zuiderlijnen
een uitvoerig artikel heeft geschreven,
spreekt over het lichtzinnige optimisme
waarmee de regering concessie had ver
leend aan de firma Dronkers en Co., aan
nemers van publieke werken te Middel
burg. En zij vervolgt:
„Deze plannen moet men zien tegen de
achtergrond van de weinig florissante e-
conomie van Zeeland. Het einde van de
franse bezetting had daarin geen opleving
gebracht in tegendeel! En bij de mate
riële malaise voegde zich een zeker onbe
hagen over de politieke nivellering. Zee
land had met Holland de kern gevormd
van de oude republiek, onder het nieuwe
bestel waren alle provincies gelijk en Zee
land genoot stellig niet de hoogste aan
dacht der regering. Met een zekere nostal
gie herinnerde men zich de nauwe banden
met het Huis van Oranje en welk aandeel
de Zeeuwen genomen hadden in de vrij
heidsstrijd tegen Spanje. Was het niet
Vlissingen dat de Schelde had gesloten
gehouden? helaas! in 1813 was zoals
een pamfletschrijver het uitdrukt wél
de Prins teruggekomen, maar de Schelde
was open gebleven".7
De tijden van weleer kwamen niet weer
om. De tractaatsbepalingen van 1839
spraken in dit opzicht duidelijke taal.
Wilde men aan de tussenwateren iets
gaan doen, dan moest voor een degelijke
vervanging worden gezorgd. Gerretson
heeft in zijn gelijknamige publicatie ons
daarover uitvoerig ingelicht. Hij geeft in
zijn publicatie zelfs de artikelen die Jan
Baptist van Rijswijck daarover in 1866
schrijft in het Antwerpse blad „De Koop
handel". Van Rijswijck was een strijdbaar
redenaar, journalist en dichter, die het
moeilijk kan verkroppen, dat men zich in
België en vooral te Antwerpen weinig be
kommert om wat er gebeurt in Zeeland
met de afdammina van de Schelde en dat
dit gebeuren de doodsteek kan geven aan
de handel en zeevaart van Antwerpen.
„Dat de bedoelde afdamming recht
streeks aanleiding geeft tot de vraag: of
daardoor onze grootste, en in zekere zin,
onze eenige levensbron niet zou kunnen
afgedamd wezen? Zoo men dit alles
overwoog, zou men gelooven wij, niet zoo
gerust op de zaak slapen. In Holland
slaapt men er niet op. Daar gaat men
zachtjes aan voort. Men haast er zich
langzaam. En terwijl er heen en weer gedi-
plomatiseerd wordt, groeit aan Woens-
drecht de dijk die Noord-Brabant met
Zuid-Beveland moet verbinden; en 't ka
naal, dwars door gemeld eiland, raakt
zijne voltooiing". Van Rijswijck ziet zelfs
gebeuren dat Vlissingen de rol van Ant
werpen gaat overnemen. Waarom anders
de spoorwegverbinding met het Duitse
achterland. En die spoorweg heeft echt
niet de bedoeling, de mooie en blozende
Zeeuwe meisjes meer gemak te geven om
zich in 't buitenland te gaan laten be
kijken.8
Wij hebben een sprong gemaakt van 1845
naar 1866 en er is in die tussenliggende ja
ren ontzettend veel geschreven en ge
wreven en „gediplomatiseerd" Duits
land speelde ook zijn rol, voor en aleer de
aanleg van spoorwegen door de staat,
waaronder ook de lijn Roosendaal-Vlis-
singen viel,'werd aangenomen. Door de
stuurmanskunst van Van Hall gelukte het
dit wetsontwerp op 16 augustus 1860 in
de Eerste Kamer aangenomen te krijgen.
De laatste barrière was genomen toen op
31 december 1865 de wet tot onteigening
van de percelen, benodigd voor de spoor
wegvan Goes langs Middelburg naar Vlis
singen en van een kanaal van Vlissingen
naar Middelburg met daarbij behorende
werken in het Staatsblad verscheen. Het
gedeelte naar Veere viel voor een groot
deel samen met het havenkanaal van
1817. Dronkers was al een tijd uitgeran
geerd. Hoe men zich in Zeeland in de
achterliggende jaren voelde, blijkt uit een
pamflet van Zelandus, achter wie zich J.C.
van den Broecke verschool, onder de
naam: Zeelands Vernedering. Wij zijn dan
in 1858. „En toch is juist Zeeland de
eenige provincie in Nederland, die een
spoorweg derven moet. Zij, eens het
slachtoffer van stuitende miskenning
eener voormalige regeering is gedoemd
om andermaal teruggestoten en aan een
schreeuwend onregt te worden prijsgege
ven". En verder: „Voorwaar, Zeeland is
noa aeen Surinaamsche Dlantaae. de