winkelvoorzieningen in middelburg
203
een evenwicht tussen de vraag naar en
het aanbod van winkeldiensten, of an
ders gezegd naar een evenwicht tussen
de belangen van de consument en die
van de middenstander. Zijn er te veel
winkels (overbewinkeling) dan zal dit
een situatie van scherpe concurrentie
scheppen, hetgeen op kortere of langere
duur zal leiden tot sluiting van winkels
en in ieder geval betekent dat een deel
van de betrokken ondernemers in een
weinig rooskleurige positie verkeert.
Immers er is te weinig totale omzet te
behalen om iedere winkel een vol
doende rendabele exploitatie te garan
deren. Sommige winkels zullen moeten
sluiten (vooral in de buurten en wijken
ook nadelig voor de consument), andere
zullen in hun ontwikkeling belemmerd
worden.
In geval van onderbewinkeling daaren
tegen zou men kunnen zeggen dat er te
weinig winkels zijn om aan de behoeften
van de consumenten die zich uiten in
het totaal aan bestedingen in een be
paald winkelareaal, te kunnen voldoen.
In dit verband wordt ook wel gesproken
van onderverzorging. De consument
wordt geconfronteerd met zaken als on
voldoende keuzemogelijkheid en te
weinig winkelvoorzieningen binnen ac
ceptabele afstand. Er is ruimte voor ren
dabele uitbreiding van het winkelareaal,
hetzij door bestaande bedrijven hetzij in
de vorm van nieuwe vestigingen.
Beide situaties zijn dus nadelig en on
gewenst te noemen voor hetzij de on
dernemer hetzij de consument. Uitbrei
dingen van winkelvoorzieningen van
enige omvang (zoals het Geereplan dat
was) dienen nu mede beoordeeld te
worden in het licht van de bewinke-
lingssituatie, de vraag dient gesteld te
worden of dergelijke uitbreidingen een
bijdrage leveren aan het bereiken van
een evenwichtiger bewinkelingssituatie.
Dit nu is door ons ten aanzien van het
Geereplan onderzocht. Daartoe zijn drie
situaties onderscheiden:
1) de bewinkelingssituatie in 1973 die
a/s 'huidige' situatie is beschouwd. Dit
tijdstip is gekozen omdat dit het meest
recente jaar was, waarvoor het beno
digde cijfermateriaal beschikbaar was.
(Hierbij zij aangetekend, dat het onder
zoek eind 1974 - begin 1975 heeft
plaatsgevonden).
2) de situatie in 1980 inclusief het
Tref center, doch exclusief het Geere
plan. Deze situatie is te beschouwen als
de extrapolatie van de huidige situatie,
tegen welke achtergrond de eventuele
behoefte aan winkeluitbreidingen
beoordeeld kon worden. Het jaar 1980 is
gekozen omdat tegen die tijd het Geere
plan verwacht kon worden operationeel
te zijn.
3) de situatie in 1980 inclusief Tref cen
ter en Geereplan. Deze variant maakte
het mogelijk de gevolgen van de realisa
tie van het Geereplan te beoordelen.
Alvorens in te gaan op de resultaten van
het onderzoek dienen nog enige opmer
kingen te worden gemaakt omtrent de
gevolgde methode. Deze kenmerkt zich
door het feit dat de diverse relevante
elementen stapsgewijze in de analyse
worden betrokken; de methode is dan
ook in de literatuur wel bekend onder de
naam 'step-by-step approach'. Allereerst
wordt het verzorgingsgebied van het be
treffende centrum bepaald, vervolgens
de bevolkingsomvang van dat gebied en
de consumptie per hoofd in de regio,
waarna deze laatste wordt verdeeld over
de diverse artikelgroepen die in het on
derzoek betrokken worden. Vervolgens
worden, bij voorkeur met behulp van
een consumentenenquête, de zoge
naamde bindingspercentages per plaats
en per artikelgroep vastgesteld. Deze
geven aan welk percentage van de to
tale bestedingen van de inwoners van
de diverse plaatsen in het verzorgings
gebied zal toevloeien naar het betref
fende centrum van onderzoek. Aldus
kunnen de totale in het betreffende cen
trum verrichte bestedingen berekend
worden, die, na toevoeging van beste
dingen van toeristen en niet-
gezinshuishoudingen, beschouwd wor
den als een benadering van de in dat
centrum behaalde omzetten. Dit alles
per artikelgroep. Deze wat omslachtige
methode is enerzijds noodzakelijk omdat
betrouwbare omzetgegevens vaak niet
of niet voldoende te verkrijgen zijn en
anderzijds gewenst omdat de herkomst
van de bestedingen in planologisch ver
band een gegeven van belang vormt.
Wanneer nu tevens oppervlaktegege-
vens van het winkelareaal bekend zijn
kunnen de vloerproduktiviteiten op een
voudige wijze berekend worden.
Dat een dergelijke analyse zich richt op
het bepalen van een verband tussen
omzet en vloeroppervlak heeft te maken
met het feit, dat het uitdrukken van de
bewinkelingssituatie in termen van op
pervlakte van belang is uit planolo
gisch/stedebouwkundig oogpunt. Im
mers voor stedebouwkundigen is het
van belang te weten hoeveel ruimte er
gereserveerd dient te worden voor
eventuele nieuwe winkelvestigingen in
de diverse branches. Langs de weg van
deze methode is het derhalve mogelijk
(globaal) te bepalen hoe groot dit ruim
tebeslag zal zijn, gezien de omvang van
de te verrichten bestedingen en tevens
tegemoetkomend aan de eis tot renda
bele bedrijfsexploitatie door zowel de
bestaande als de nieuw te vestigen
middenstand. Dat daarbij tevens een si
tuatie van overbewinkeling in oppervlak-
tecijfers wordt uitgedrukt zal wellicht
voorstedebouwkundigen niet onmiddel
lijk van belang zijn, doch is nu eenmaal
een logisch uitvloeisel van de gevolgde
methode.
Dit neemt echter niet weg, dat binnen
het vakgebied van de winkelplanning
een toenemende behoefte bestaat om
een bewinkelingssituatie ook in andere,
wellicht nog zinvollere maatstaven te
kunnen interpreteren en beoordelen. De
mogelijkheden daartoe zijn echter nog
niet op voldoende wijze aanwezig.
Het zal overigens duidelijk zijn dat door
de veelheid van elementen die in het
onderzoek betrokken moeten worden de
kans op onnauwkeurigheden in de uit
komsten zeker niet uitgesloten is. (dit
geldt temeer waar het toekomstprogno
ses betreft). Op de vele moeilijkheden
die de bepaling van de elementen met
zich mee brengt, kan in dit verband niet
ingegaan worden, hiervoor zij verwezen
naar hetgeen hierover in onze scriptie is
vermeld. De belangrijkste problemen
daarbij vormen de onnauwkeurigheden
die nu eenmaal inherent zijn aan enquê
teresultaten, de vraag in hoeverre de
benaderde omzetten een juiste weer
gave zijn van de werkelijke omzetten, de
gerede twijfel aan de betrouwbaarheid
van de landelijk gemiddelde vloerpro
duktiviteiten als norm en de vraag of
vloerproduktiviteit nu wel het juiste kri-
terium is om een bewinkelingssituatie te
beoordelen. Desondanks achten wij
deze methode nog de meest bruikbare
op dit moment. Ze wordt dan ook in de
praktijk van het winkelonderzoek veel
vuldig gehanteerd; belangrijke onder-
zoekinstanties als CIMK (Centraal Insti
tuut voor het Midden- en Kleinbedrijf),