DE LOF DER VOLHOUDENDHEID over bewondering en verbazing dr. Jo Daan 3 Ze werd 91 jaar, maar hield tot het laatste een lichamelijke en gees telijke vitaliteit die niet alleen voor haar zelf maar ook voor allen die haar ontmoetten, heerlijk was. Daardoor is er een gevoel van groot gemis, maar groter is de dankbaarheid voor wat ze in heei dit lange leven was en deed. Nog geen twee jaar geleden heb ik enkele dagen bij haar gewerkt; het werk ging vlot, we lachten veel en na het werk maakte ze zelf de avondboterham klaar, altijd met iets extra's erbij. En mijn allerlaatste herinneringen zijn haar brieven, waarin ze me aanspoorde dat de geïnteresseerden op de hoogte gesteld werden van het feit, dat het voorwerk van het Woordenboek der Zeeuwse dialecten vernieuwd was en afzonderlijk te koop. Als ik aan mevrouw Ghijsen denk, komen drie dingen naar voren. In de eerste plaats haar huis als een piek waar het wel altijd zonnig leek te zijn en daarin vooral haar werkka mer. In de tweede plaats het woor denboek en als laatste haar werk over Betje Wolff en Aagje Deken. Ik heb geen moeite om haar belang stelling voor deze beide vrouwen te begrijpen, maar haar volhoudend- heid wat het woordenboek betreft heeft ze me niet aflfieen met bewon dering, maar vaak ook met verba zing vervuld. De zonnigheid die van haar afstraalde, was zeker het gevolg van haar opge wektheid, maar niet minder van haar zorgvuldigheid tegenover haar mede mensen. Wanneer ze voor een collega iets moest schrijven zocht ze naar een onderwerp dat bij hem paste. Voor het huldigingsnummer van Taal en Tongval, verschenen bij de zestigste verjaardag van dr. P. J. Meertens, koos ze als on derwerp "Zeeuwse woorden en wen dingen bij Elisabeth Wolff-Bekker". Uit het werk van Elisabeth, dat ze zo goed kende, zocht ze voorbeelden die zouden kunnen herinneren aan Elisabeth's Zeeuwse afkomst. Als zodanig noemt ze de vervoeging van gaan met hebben in plaats van met zijn, het gebruiken van doen met een zelfstandig naamwoord ter omschrijving van een werking, on heus is de betekenis oneerlijk, vals, Zeeuws. Deze verschijnselen zijn in vroeger tijd veel algemener geweest, het eerste en derde voorbeeld waren hoogstwaarschijnlijk algemeen Neder lands in de zeventiende eeuw, het tweede komt nu nog in vele dialecten van het Nederlandse taalgebied voor. Ook op andere voorbeelden uit dit arti kel is wel iets af te dingen. Maar ze wist heel goed dat ze op dit terrein niet vol doende thuis was, ze schreef het omdat ze overtuigd was de jarige hiermee een genoegen te doen. Ook voor het Taal en Tongvalnummer dat aan Prof. Dr. A. Weijnen bij zijn zes tigste verjaardag werd aangeboden, be gaf ze zich op historisch terrein. Uit dit artikel, geschreven toen ze 84 was, toonde ze niet alleen belangstelling voor de historische ontwikkeling van het Zeeuws en de maatschappelijke ontwik keling van het gebied, maar ze toonde erin op dit terrein veel meer competent te zijn dan ze in haar bescheidenheid meende. De titel ervan luidt "Zeeuwse termen, gezien in verband met hun his torische achtergrond in de vroege mid deleeuwen", het handelt over het woord boamesse, baemesse, de oorspronke lijke betekenis en de verandering van de inhoud in verband met de maatschappe lijke veranderingen. En ze koos dit woord, omdat het in het land van her komst van de Noordbrabander Weijnen ook gebruikt wordt. Ook hierin zie ik een bewijs van zorgvuldigheid tegenover haar medemensen. Maar het toont bo vendien hoe boeiend ze kon schrijven, ook al had ze haar kennis ontleend aan publikaties van anderen en hoe grondig ze zich kon inwerken in een historisch onderwerp, dat verband hield met het Zeeuws. Haar zorgvuldigheid heb ik ook zelf on dervonden. Toen we voor het Instituut voor Dialectologie in Amsterdam ge luidsopnamen van Zeeuwse dialecten zouden maken en zij ons daarbij zou vergezellen, - de eerste keer zal in 1962 geweest zijn - bood ze in haar gast vrijheid aan dat ik bij haar zou logeren. Het was midden in de winter en het vroor. Verwend als ik was in mijn cen traal verwarmde flat, zag ik er wel tegen op om in een ouderwets verwarmd huis te slapen, maar ik had de moed niet te weigeren. En de eerste nacht heb ik het erg koud gehad. Mevrouw Ghijsen heeft waar schijnlijk niet vermoed dat een veel jon gere vrouw daar niet tegen kon, maar toen ik voorzichtig liet merken dat ik het wel erg koud vond, heeft ze geen min achting laten blijken voor mijn zwak heid. Integendeel, ze toonde alle begrip zodat ik niet alleen een elektrisch ka cheltje kreeg, maar ook een kachel in de hal werd aangemaakt, van waaruit de logeerkamer wat voorverwarmd kon worden. Vooral de correspondenten, die aan het Woordenboek hebben meegewerkt, zul len deze eigenschap gewaardeerd heb ben. Allen die de vragenlijsten kortere of langere tijd hebben ingevuld, worden met name achterin het woordenboek genoemd, met het jaar waarin ze be gonnen mee te werken en de plaats waarvoor ze de gegevens verschaften. Bij de namen van degenen die tot het laatste meewerkten wordt het eindjaar tal, 1964, vermeld. Om dit te kunnen pu bliceren moet een zorgvuldige admini stratie zijn bijgehouden. Maar het feit was het publiceren van deze namen naar ik meen voor het eerst in een der gelijk woordenboek is een bewijs van de waardering en de aandacht die ze voor haar medewerkers heeft gehad. Ze heeft hen niet anoniem gelaten, maar ze allen voor het voetlicht gehaald. Woordenboek Naast de persoonlijke herinneringen is voor mij haar woordenboek, het Woor denboek der Zeeuwse Dialecten, het be langrijkste. Het is zeker niet alleen héar woordenboek, want velen hebben haar geholpen, maar ik heb wel de indruk dat zij er het meeste aan gedaan heeft en er zeker haar stempel op heeft gedrukt. In 1928 werd ze gevraagd secretaresse te worden van de pas opgerichte Zeeuwse vereniging voor dialectonderzoek. Ze stemde toe en van toen af zorgde ze voor het contact met de corresponden ten en stelde de vragenlijsten samen. Deed ze dat alleen, was ze toen al zo vertrouwd met de varianten van het Zeeuws als later Ik denk het niet, want

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1976 | | pagina 45