honderd jaar onderwijs in zeeland
195
der, werden met rijkssubsidie vanaf
1890 ook voor de bijzondere gegeven
in lagere scholen waar men beschikte over
een bekwaam hoofd. Zo had b.v. Sint An-
naland in de persoon van J.W. Slager (be
noemd in 1870) een man van uitzonder
lijke kwaliteiten. Hij werd de eerste diri
gent van de zangvereniging Crescendo"
en bij ontstentenis van de plaatselijke
predikant in de hervormde kerk las de heer
Slager des zondags menigmaal een predi-
catie". Sedert 1876 had hij „een op-
leidingsklas van kwekelingen tot hulpon-
derwijzerles), per 1 febr. 1880 geconcen
treerd te Thoien waar hij eens per week
geschiedenis doceert".
Hij klaagt dan ook niet over zijn inkoms
ten: „Als hoofd f900,—, dat gaat nog
enigszins, maar onderwijzer Lambrecht
Soeters heeft maar f 600,
Als kwekelingen werden op aanbeveling
van een hoofd van een school pientere
leeringen toegelaten die de meester
konden helpen en in de avonduren les
kregen in de vakken a t/m h: lezen,
schrijven, rekenen, ned. taal, vormleer,
aardrijkskunde, geschiedenis, kennis der
natuur en zingen. Na 1890 kwam daar nog
gezondheidsleer bij, t.w. „de leer der mid
delen ter bestrijding van het alcoholisme"
(art. 3 van de Regelen 10-7-1890).
Wanneer ze 18 jaar waren konden ze voor
hun acte naar de examens in Middelburg
komen. Daar kwamen ook de meisjes van
de r.k. opleiding uit Etten. „Elk jaar trok zij
ISoeur Brigitte) met haar Zusters en ook
steeds meer met meisjes-kandidaten naar
het examen te Middelburg De
examens werden, behalve die van onder
wijzeressen, in het openbaar gehouden
(art. 58 wet 17-8-78).
De opleiding berustte voor wat betreft de
praktische bekwaamheid op voor- en na
doen. Een praktisch examen bestond niet.
Verreweg het merendeel van de onder
wijzers werd opgeleid via die normaalles
sen, want van het kweekschoolonderwijs
kwamen nog weinig onderwijzers in Zee
land terecht. Van de leerlingen der rijks
kweekschool te Middelburg was in de
eerste 50 jaar van haar bestaan 50% af
komstig van buiten Zeeland. Die vertrok
ken na hun studie weer uit de provincie.
De christelijke kweekschool startte pas in
1913.
Die normaallessen werden in 1876 gege
ven in Middelburg, Zierikzee, Oostburg,
Goes, Axel en Sint Annaland, alle open
baar. Ze telden toen 239 leerlingen. Tot de
twintiger jaren veranderde daarin weinig:
in 1920 waren er nog 9 normaallessen met
207 leerlingen, waarvan 2 bijzondere met
32 leerlingen.
Vanzelfsprekend kon een dergelijke op
leiding het gehalte van het onderwijs
nauwelijks omhoog voeren. Dat hebben
de onderwijzers toen blijkbaar zelf ook
wel gevoeld en daarom werd door de ge
westelijke onderwijzersgezelschappen ge
werkt aan bij- en nascholing. Elk gewest
had zijn gezelschap, b.v. in Zuid Beveland
in 1876: Goes (23 leden), 's-Gravenpolder
(9), Heinkenszand (8) en Krabbendijke
(10). In de stad had men per jaar 12, op de
dorpen 8 of 9 (niet in dec., jan. en febr.)
maandbijeenkomsten, waar men na een
inleiding discussieerde vaak in aanwe
zigheid en onder leiding van de districts
schoolopziener over een zelfgekozen
onderwerp. In Goes (1876) was dat o.m.:
het doei der opvoeding,
christelijke en maatschappelijke deugden,
de Pacificatie van Gent,
Spencer's opvoeding.
Maar ook onderwerpen uit de praktijk:
breuken, beginnen met gewone of tiende
lige?
de nadelige invloed van het voortrekken
van de ene leerling boven de andere.
Alle zeeuwse onderwijzersgezelschappen
waren toegetreden tot het in 1842 opge
richt Nederlandse Onderwijzers Genoot
schap (N.O.G.). in 1859 „waren alle on
derwijzers leden van het Genootschap,
een feit, dat in geen der andere provincies
voorkwam." Elk jaar hield Zeeland zijn
jaarvergadering. In 1887 (31 mei) was dat
in Hotel du Commerce te Middelburg met
als sprekers: W.J. Wendel (directeur van
de Rijkskweekschool) over „een woord
over de praktische opleiding der kweke
lingen" en A. de Haas (hoofd rijksleer
school) over „het onderwijs in de natuur
kennis op de lagere school".
De convocatie vermeldt als slot:
„Bij genoegzame deelneming zat de ver
gadering besloten worden met een
gemeenschappelijke maaitijd a f 2,50 per
couvert" en dan in cursief „met inbegrip
van 7i fles wijn".
In 1889 koos men een minder praktisch
onderwerp. Toen sprak H. Snijders (leraar
R.H.B.S. te Middelburg) over „Mira-
beau".
Maar al stond het onderwijs niet op hoog
peil, landelijk slaat men een goed figuur:
men is actief en zoekt verbetering. Daaruit
is te verklaren dat de driedaagse landelijke
jaarvergadering van het N.O.G. in 1865 in
Zierikzee gehouden werd, en in 1890
kwam men weer naar Zeeland (30-7 tot
1-8), Middelburg, waar L.A.E. van der
Ley, leraar rijkskweekschool sprak over
„Schooluitstapjes". Hij was leraar aard
rijkskunde en moedertaal, vandaar.
In 1891 telde het N.O.G. nog 72 „voor
standers"; daarvan woonden er 16 in Zee
land, waarvan 8 in Schouwen-Duiveland.
Men had 129 „honoraire leden", waarvan
7 in Zeeland, 2 schoolopzieners, 1 inspec
teur, 2 advocaten en 1 onderwijzer: ge
noemde J.W. Slager te Sint Annaland.
Blijkbaar heeft het onderlinge bijscho-
lingswerk van onderwijzers, daarbij geleid
door zeer bekwame hoofden, resultaten
afgeworpen, ook wat betreft de opleiding
van normaalkwekelingen. Want na 1900
worden de verslagen van de inspecties
positiever, b.v. (Goes 1902): er zijn
kentekenen die goed voor de toekomst
beloven" met tegelijk veel minder
klachten over tekort aan onderwijzend
personeel.
Ze hadden het honderd jaar geleden ook
wel erg moeilijk, de onderwijzers: slechte
opleiding, laag salaris, grote klassen, abo
minabele huisvesting, onregelmatig
schoolbezoek en slechte onderwijsmetho
den.
Het gemiddeld aantal leerlingen per on
derwijzer was in 1876 59. In Westkapelle
telde de openbare lagere school in 1880
323 leerlingen; 12 minder dan in 1879,
„waarschijnlijk is de ongunstige oogst
van 1879 de voornaamste zo niet de enige
oorzaak van die vermindering". De school
had een hoofd met 3 hulponderwijzers,
waarvan één van mei tot november ziek
was. De 323 leerlingen werden in 3 klas
sen (dat was regel) ingedeeld en kregen
gedurende bijna 6 maanden les volgens
een soort „wisselrooster met 3 school
tijden."
Voor de extra prestatie betaalde het ge
meentebestuur een gratificatie van
f 335,41 totaal. Het schoolgeld dat jaar
bracht f 954,37 op.
Vanzelfsprekend probeerde men op de
dichtbevolkte armenscholen in de steden
te profiteren van de kwekelingen der nor
maallessen. Die lessen waren bijna altijd
verbonden aan de scholen voor min- of
die voor onvermogenden.
In Kwadendamme werd op 19 april 1874
een r.k. lagere school met 64 leerlingen