honderd jaar onderwijs in zeeland
197
Pas de start van de beide opleidings
scholen voor kleuterleidsters in Middel
burg (in 1946) en het begin van een
speciale inspectie van het kleuteronder
wijs hebben, niet de ommekeer, maar de
geboorte van dit kleuteronderwijs ge
bracht.
In het eerste inspectieverslag is nog de
klacht over veel te grote klassen (47
scholen hebben meer dan 40 leerlingen
per leidster, in Westdorpe zelfs 80, in
Clinge 75) en van de 132 hoofdleidsters
heeft de helft geen enkele bevoegdheid,
16 zij n bevoegd en 50 hebben de A-akte.
En over de kwaliteit van het onderwijs
schrijft de inspectrice: Sommige gaan
om tenminste nog iets te doen over tot
het volkomen ondeskundig onderwijs in
lezen en schrijven". Over het algemeen
is het onderwijs gericht door de opleiding
die de leidster ontvangen heeft of door de
cursus die ze bezig is te volgen".
Met de gebouwen is het droevig: „In
Middelburg is de bouw van 4 a 5 „kleuter
scholen nodig". „In deze stad is geen
enkele kleuterschool aanwezig die zelfs
aan bescheiden eisen, wat het gebouw
betreft, voldoet.1954
In dertig naoorlogse jaren heeft een
nieuwe generatie kleuterleidsters, onder
wijzeressen en onderwijzers het onder
wijs een nieuwe vorm gegeven. Daardoor
is de kwaliteit van het onderwijs in bijna
alle opzichten radicaal verbeterd. Alle on
derwijsverslagen wijzen daarop, zij het
soms met bedenkingen ten aanzien van de
aangeleerde feitenkennis.
Maar deze verbetering is wel tijdelijk
geremd geweest door een nijpend onder
wijzerstekort in de periode 1940-1970,
met een dieptepunt rond de jaren '60.
Spoedcursussen van één jaar brachten
nauwelijks verlichting en soms moesten
onderwijzers benoemd worden die onge
schikt waren, of er bleven hardnekkige va
catures.
In okt. 1959 verscheen na een normale
oproep voor sollicitanten de volgende ad
vertentie in de vakbladen:
„Hebt U de akte duits l.oAan de open
bare ULO te Terneusen wachten 220 leer
lingen op U. Uit dankbaarheid voor Uw
komst nemen ze op zich de tuin van Uw
nieuwe huis grondig om te spitten. Verder
zijn ze bereid U met zachtheid te be
handelen.
Bestuur schoolclub.
Deze advertentie werd in dag-, week- en
vakbladen becommentarieerd, voor de ra
dio besproken en door de inspecteur in
zij n jaarverslag als volgt gememoreerd:
„Het resultaat van deze advertentie is ge
weest dat er liefst 11 figuren naar deze ge-
priviligeerde positie solliciteerden, waarbij
onmiddellijk moet worden opgemerkt, dat
ze vrijwel allen inacceptabel waren".
„Uit dit gekkengetal zijn er overigens nog
2 op de vrij grove sorteerzeef blijven lig
gen".
En in het dagblad Trouw (febr. 1959)
onder de vette kop „Ontstellende
noodsituatie in Zeeland op gebied van
het lager onderwijs" merkt de heer
J.A. van Bennekom, die een beklem
mende bloemlezing geeft van de vele
crepeergevallen o.m. terecht op: Er
wordt nu om de jongelui die eind
examen hebben gedaan, gevochten.
Dat is karakterbedervend; zij leren
niet meer vechten voor hun toe
komst" (Verslag Insp. 1959)
Verslagen tonen aan dat inderdaad
maar niet alleen in of na die jaren
sommige karakters te veel bedorven
waren om voor de klas te mogen blijven.
Vrij zelden werden onderwijzers ge
schorst of werd hen zelfs de bevoegdheid
ontnomen. Daarbij lijkt het alsof de open
bare onderwijzers meer moderne opvat
tingen huldigden over de verhoudingen
der sexen, dan die van de bijzondere scho
len ten aanzien van het mijn en dijn.
De leraren van het voortgezet onderwijs.
In 1876 was dat een kleine groep van on
geveer 30 man, bijna allemaal met een
wetenschappelijke opleiding, gekomen
naar Zeeland om daar die hun
wetenschap door te geven.
Georganiseerd a/s het onderwijs was door
predikanten, schoolopzieners en andere
universitair-gevormden, meest mensen uit
de gezeten burgerij, werd het maar al te
gemakkelijk een goedkope imitatie van
het onderwijs voor de betere standen".
Dat schreef L.W. de Bree over het lager
onderwijs in de eerste helft der negen
tiende eeuw. Maar het gold ook in het
eind van die eeuw nog voor het onderwijs
op gymnasium, H.B.S. en kweekschool.
De leraren konden niet anders: ze waren
vooral wetenschappelijk, niet didactisch
geschoold. Het ging er vooral om om ken
nis over te dragen. En als de leraar voor de
klas bekwaam was om dat te doen en ijve
rig genoeg, was de zaak in orde 2).
Ook de na de eerste wereldoorlog tot bloei
gekomen MULO-scholen leden aan dit
euvel. De leraren onderwijzers met één
of meer akten waren vooral opleiders
voor een examen: daarvoor werden veel
weetjes en kunstjes aangeleerd.
Bovenstaande tekening doet onrecht aan
de vele leraren die door hun persoonlijk
heid en hun pedagogisch-didactische be
kwaamheden tegelijk vormend werkzaam
waren.
En dat waren er velen.
Na de tweede wereldoorlog is het
aantal leraren bij het voortgezet on
derwijs in Zeeland uitgegroeid tot een
machtig corps van meer dan 1600
mannen en vrouwen. Van dit leraren
corps heeft meer dan een kwart ge
deelte zijn didactische scholing (voor
het lager onderwijs weliswaar) gehad
op een kweekschool.
Dat hele corps was niet in staat om
net als de voorvaderen (vaak letter
lijk) hun vakbekwaamheid op te
voeren door „lerarengezelschappen"
toen veranderingen in de school dit
toch wel noodzakelijk maakten. Daar
voor kregen en krijgen ze bij
scholingscursussen in allerlei vorm,
vooral de MULO (mavo) -leraren.
Maar daarmee staan ze nu allemaal in
een soortgelijke situatie: kleuterleidsters,
onderwijzers en leraren. Ze zijn vak
specialisten, hebben een eigen taal, en
zijn bijna autonoom in school en klas.
Daardoor bestaat er in diepste zin geen
overheidsschool en geen school van de
kerk meer: het zijn scholen geworden van
onderwijsvakmensen.
Doch niet bij machte om zelf te zorgen
voor hun didactische bijscholing moet ons
aller (nou ja!) Regionaal Pedagogisch
Centrum Zeeland (RPCZ) zorgen voor die
noodzakelijk geworden bij - en nascholing.
Gestart in 1969 met één medewerker is
het RPCZ nu gegroeid tot een instituut
van bijna 20 man. Opgezet en door het
Rijk gefinancierd als experiment heeft het
als zodanig niet kunnen functioneren en
worstelt het ondanks vele succesvolle ac
tiviteiten nu nog om een goede organisa
torische en financiële basis voor zijn werk
te vinden.
In 1876 kwamen de onderwijzers rayons-
gewijs bij elkaar om zichzelf bij te
scholen; in 1976 kan men zich bij laten
scholen: winst en verlies.
de samenleving
Toen in het midden van de vorige eeuw
bleek dat de school een middel was tot