jan jacob lodewijk luti en de waalse gemeente te middelburg 15 doleantiebrief aan mevrouw Luti. ,,lk hebzo schreef hij onder meer, ,,het voorrecht gehad vele jaren met uw echt genoot samen te werken en daardoor de gelegenheid hem te leren kennen en zijn grote gaven van hoofd en hart leren waar deren. Vooral ook zijn onvermoeide werk kracht en de interessewaarmede hij zich met ieder onderwerp, dat onder zijn aan dacht werd gebracht, op zijn eigen con- sciëntieuse wijze bezig hield. Daarbij in het bijzonder ook zijn spontaniteit, zijn dienstvaardigheid, zijn verdraagzaam ka rakter en zijn innerlijk respect voor de overtuiging van anderen. De synode van 1882 volgde het voorbeeld van haar voorgangster door hem ook dit jaar met dezelfde stemverhouding het praesidium in handen te geven. Na in 1881 voor een beroep naar Arnhem bedankt te hebben, nam Luti het op hem uitgebrachte beroep naar Rotterdam aan. Op zondag 8 april 1883 nam Jan Jacob Lodewijk Luti, na een verblijf van ruim 22 jaar, afscheid van de waalse gemeente te Middelburg. Zijn predicatie was naar aan leiding van Marcus 1:15 laatste gedeelte ,,Croyer a l'Êvangile". Na het uitspreken van de zegen zongen de talrijke aanwezi gen de scheidende leraar Psalm 134:3 toe 9). In 1883 werd de nu rotterdamse predikant wederom tot praeses gekozen. Eind 1883 nam Luti nadat hij door een ernstige influenza de vergaderingen niet had kun nen bijwonen zijn ontslag als synodelid. Het zou niet juist zijn stilzwijgend voorbij te gaan aan de motieven, die hem hebben doen besluiten de functie, waarvoor hij zich zo volkomen had ingezet en met ple zier had uitgeoefend, neer te leggen. Hij vatte het zelf in het kort samen met de uitspraak ,,lk kan niet vervolgen." Het was het tijdperk van de verwarring en strijd in de nederlandse hervormde kerk die vooraf ging aan de doleantie. De gees ten waren in de synode buitengewoon levendig, om niet direct te zeggen ver bitterd. Luti voorzag dat men zijn toe vlucht zou nemen tot disciplinaire maat regelen. Hij wilde niet het risico lopen zich daarmee te moeten verenigen. Een snel achteruitgaande gezondheid dwong Luti in 1897 al zijn werkzaamheden op te geven. Ingaande 15 mei werd hem eervol emeritaat verleend, en na een pé riode van bijna 25 jaar onverdroten arbeid werd het secretariaat van de Commissie tot de zaken der waalse kerken in Neder land neergelegd. Een tijdgenoot schreef naar aanleiding van dit afscheid: ,,De Wal/ons zijn gewoonlijk geen mooipraters", en wees daarbij op de sobere stijl, waarin het verslag van de Réunion te Delft in 1897 uitdrukking gaf over het aftreden van hun vriend. ,,Nos Ég/ises ont aussi tenu a envoy er ce jour-la a M. Luti un têmoignage de leur gratitude et de leur affection. Nommè pour la première fois en 1872, a la Réunion de Zwolle, membre effectif de la Commis sion wa/lonne, H en devint peu après Ie secrétaire; il a rempli ces fonctions pen dant prés de vingt-cinq ans avec un zè/e, une exactitude et une connaissance des affaires jamais en défaut. II a ainsi rendu nos Ég/ises, aix consistoires et aux pas- teurs des services inapprédiables, et s'est acquis l'estime et affection de tous pas son tact, sa bienvei/lance et sa droi- ture"h). Niet alle collega's van Luti konden zich met het bovenstaande helemaal vereni gen, maar zelfs zij die een moeilijk karakter hadden, hebben nooit twist met hem ge zocht. Eén van deze, Aliciste de Célimène zei van hem: Goedgunstigheid is de grootste kracht van Luti", maar hij meen de te zeggen: ,,Zijn vriendelijkheid was zijn grote sterkte, men kon niet redetwis ten met hem. Van gedachten wisselen, dat is een andere zaak. Korte tijd later viel hem de eer te beurt be noemd te worden tot Ridder in de Orde van de Nederlandsche Leeuw. Het deed hem een groot genoegen deze hoge on derscheiding te mogen ontvangen, maar ook in de waalse kerken was men even verheugd hierover als de ontvanger ervan zelf. De Wallons maakten geen onderscheid tussen de man die hun kerken jaren lang had geleid en de privémens. Hij die hen verlaten had, was geheel en al hun Luti. Zijn persoonlijke vrienden misten de man, die zo'n smartelijk lijden moest doorstaan, zeer. In de huiselijke sfeer was hij een op geruimd causeur, het niet versmadende, somtijds een ondeugend korreltje in zijn conversatie te mengen. Maar altijd vrien delijk, niet in staat een kwetsende bedoe ling daarin te leggen, waardoor de intieme verhouding, die voor hem zo waardevol was, verbroken zou kunnen worden. Van dit laatste is ook tijdens zijn ziekbed geen sprake geweest, zij bleven hem trouw be zoeken. Zijn vriend en ambtgenoot C.-G. Chavan- nes schreef onder meer: ,,De laatste keer dat ik aan zijn bed zat, werd ik vervuld van een groot medelijden. Wel een tragisch einde, deze marteling. Maar in deze moei lijke omstandigheden waren twee goede dingen zijn toevlucht. Zijn eigen geduld en de onuitputtelijke toewijding van zijn vrouw. Het was zonder twijfel aangrijpend

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1977 | | pagina 15