omdat zij waren van joodse stam
45
met de nadrukkelijke verklaring dat hij ook
maar handelde op last van hoger hand? H ij
vond de gezinsleden jassen en mantels
al aan zwijgend bijeen in de huiskamer
die door zijn komst al niet meer de hunne
was; hij vond de koffers en rugzakken
voor controle gereed gezet en op de tafel
het formulier met de inhoudsopgave, de
huissleutel er naast. Hij inspecteerde de
bagage of nam enkel een steekproef en zei
dat hij zich aan de letter van zijn voor
schriften niet houden wilde. Mogelijk her
innerde hij de mensen er aan hoe laat de
trein vertrok, want het liefst was hij hen
snel kwijt.
Zo scheurden zij zich dan los en gingen
met pak en zak de straat op. „Het was
een prachtige, stralende voorjaarsdag en
vóór ons lag een gapende afgrond van
duisternis", zei een van de rampzaligen
later.
In de Stationsstraat te Middelburg hadden
zich omstreeks negen uur honderden
mensen langs de trottoirs opgesteld. Zij
stonden twee, drie rijen dik: buren, klan
ten, werknemers, collega's, partijgeno
ten, vrienden, mensen met strakke ge
zichten, hoed of pet in de hand. Er werd
geen woord gesproken.
Toen het laatste gezin gepasseerd was
men kende ze alle volgden velen naar
het station. De chef had opdracht gekre
gen voor de trein van half tien geen per
ronkaartjes te verkopen. Daarvoor in de
plaats kochten de Middelburgers een
enkele reis Arnemuiden en toen de voor
raad uitverkocht was een retourtje of een
enkele reis Vlissingen.
Op het perron werden vele handen ge
drukt, tot spreken waren maar weinigen in
staat. Stipt op tijd reed de trein voor met
de extra wagons waarin tien minuten te
voren de Joodse Vlissingers hun Amster
damse reis begonnen waren. Op het goe
derenemplacement waren werklieden be
zig met kolen lossen. Zij zetten hun schop
in de kolen en wachtten met ontbloot
hoofd tot de trein uit het zicht verdwenen
was. Bij de meeste overwegen tussen
Middelburg en Goes zochten mensen nog
in de flits van het passeren contact met de
verdreven groep.
In Goes was het perron ontruimd; bijeen-
gedrongen wachtte daar het Joodse
volksdeel uit die stad en uit Zierikzee, in
het oog gehouden door een officier van de
Sicherheitspolizei. Passagiers die uitstap
ten en weinig haast maakten om het per
ron te verlaten moesten hun persoonsbe
wijs inleveren.
De Middelburger P. J. Doets was een der
genen die de verjaagden regelmatig op
zochten. Voor enkelen hunner had hij geld
in bewaring genomen. Eens in de zes
weken bracht hij daarvan een afgesproken
bedrag naar Amsterdam. Hadden de men
sen zijn hulp tussentijds nodig, dan zon
den zij hem een prentbriefkaart.
Doets had het gevoel dat hij keer na keer
met lege handen kwam. „Zij gingen ge
bukt onder angst en nog eens angst, die je
niet van hen kon afnemen. Daarenboven
worstelden zij met problemen waarin nie
mand hen raden kon.
De familie Prins man, vrouw en twee
dochtertjes, respectievelijk zes en negen
jaar was de kans geboden de kinderen
elk op een eigen onderduikadres in veilig
heid te brengen. Eindeloze nachten praat
ten de ouders over het voor en het tegen,
tenleste besloten zij met zijn vieren bij
elkaar te blijven. Aanvankelijk ervoeren zij
die beslissing als een opluchting, maar al
gauw werden zij verscheurd door twijfel
omtrent de juistheid van het besluit. Zij
moesten en zouden met een buitenstaan
der over hun probleem spreken; toen lie
ten zij de kinderen een prentbriefkaart
naar Middelburg sturen.
Wij zijn blij dat je gekomen bent, maar
aan de andere kant bang dat we te veel
van je gevraagd hebben", begon de man
toen Doets verscheen. Daarop volgde het
relaas van de gemartelde mensen en ten
slotte het verzoek onomwonden te zeg
gen hoe hij over hun beslissing dacht. De
bezoeker bleef een duidelijk antwoord
schuldig, hij stond met lege handen. Later
besefte hij dat zijn toehoren van betekenis
was geweest. „De mensen leefden in zo'n
afschuwelijk isolement, zij hadden iemand
nodig om tegenaan te praten.Deze erva
ring deed Doets ook op bij de heer en me
vrouw Leijdesdorff. Zij woonden in een
heel klein kamertje, maar vertelden dat zij
zich best in hun lot zouden kunnen schik
ken, als ze maar eens iets van hun dochter
vernamen. Zij wisten niet waar ze was en
konden haar dus het nieuwe adres niet
sturen. Bij elk bezoek werd dit in alle
denkbare toonaarden herhaald.
Een Duits voorschrift verbood de in Am
sterdam geconcentreerde Joden fruit in
huis te hebben. Men vrage niet waarom,
het waren Joden. Doets bood een van zijn
beschermelingen een zeer bangelijke
vrouw aan, wat voor haar te gaan ko
pen. Zij kon het dan direct opeten en hem
de afval meegeven. Zij durfde niet, „ze"
zouden het kunnen ruiken. Het enige wat
zij ooit gevraagd had was een bontmuts
om over haar oren te trekken als ze naar
Westerbork (ze zei: het koude noorden)
werd overgebracht.
Ook bij het echtpaar Mare Boasson kwam
Doets op bezoek. De Boassons hadden
onderkomen gevonden boven een Joodse
apotheek aan het Jonas Daniël Meyer-
plein. Op dé winkeldeur was geafficheerd:
Alleen voor Joden". Wie de winkel binnen
kwam meteen .arisch" uiterlijk en zonder
sterD, werd met angstige ogen bekeken.
Doets: „Een apothekersassistente de
gele ster op haar witte jas kwam haas
tig naar mij toe en zei: wij mogen u niet
bedienen, meneer, u mag hier zelfs niet
binnenkomen. Ik antwoordde dat ik graag
de bovenbewoners even wilde opzoeken,
het meisje mompelde: dat mag óók niet,
maar wacht u even en blijft u dan met uw
rug naar de straatkant staan.Zo werd
een bezoek aan bewoners van het ghetto
gearangeerd.
In juli 1942 maakten de Duitsers een begin
met de deportatie van Joden naar het
doorgangskamp Westerbork. vanwaar zij
na korter of langer tijd naar Polen werden
afgevoerd. Eind september waren al circa
twintigduizend Joodse Nederlanders
het overgrote deel uit Amsterdam op
transport gesteld.
Aanvankelijk ontvingen de hiertoe aange
wezenen een schriftelijke opdracht zich
voor het vertrek uit de hoofdstad te mel
den, maar aan dat bevel onttrokken zich
zovelen dat de Zentralstelle für Jüdische
Auswanderung weldra naar een doelmati
ger werkwijze begon om te zien. De op
lossing leek eenvoudig: voortaan zouden
de Joden door de gemeentepolitie opge
haald en in de Hollandse Schouwburg
verzameld worden. De Amsterdamse
agenten toonden evenwel een duidelijke
weerzin tegen het werk, boden ontsnap
pingskansen en traden veel te zachtzinnig
op. Daarom schakelde men leden van de
uit NSB-ers samengestelde hulppolitie in,
formaties van het in Duitse geest opge-
1) Sedert 3 mei 1942 waren Joden ver
plicht een gele ster, waarop - in gotische
letters - het woord Jood was gestempeld,
op hun kleding te dragen. Perster betaalden
zij daarvoor aan de Zentralstelle vier cent
plus één van de hun toebedeelde textiel
punten.