L. W. DE BREE
3 februari 1912 -28 maart 1977 - schrijver
50
oen ik die avond van de 28ste maart
hoorde dat Levien overleden was, kon ik
het niet zo goed bevatten. Hij was toch
bezig met zijn boek over Zeeland in oor
logstijd en hoe moet dat nu verder, schoot
het dwaas genoeg door me heen. Dat
boek eiste al zijn aandacht op. En èiie aan
dacht van De Bree, is niet gering. Geen
detail mocht hem ontgaan en met elke
nuance, die hij als terloops vermeldde,
tilde hij „de" mens van een abstractie bin
nen een sociaal systeem op tot zijn naas
te. Want die, alleen die, had recht op zijn
belangstelling. Oosthoek noemde dat in
de PZC van 29 maart zijn mededogen".
Dat is ongetwijfeld een goed gekozen be
grip, maar laten we ons in dat woord niet
vergissen. Levien zou het zelf misschien
nieuwsgierigheid genoemd hebben. Hij
wist zich als historicus niet gegrepen door
het grote politieke en militaire geweld. Hij
beschouwde dat als de context waarbin
nen jan en alleman moest reilen en zeilen,
en hij was razend benieuwd hoe ze dat de
den. Die context was een vast gegeven,
waarop hij duidelijke en steekhoudende
kritiek had, maar die niet te veranderen
viel. Om die jan en alleman, hooggeplaatst
of nauwelijks herkenbaar tussen het
grauw, gaat het. Vol mededogen bekijkt
hij ze en deelt hun vreugde en smart.
Daarom heeft het mededogen geen spoor
van sentimentaliteit of medelijden, maar
het heeft alles te maken met medeleven
en menselijkheid. Daarom ook is scherp
waarnemen zijn voorwaarde voor mild
waarderen.
En dat mild waarderen deed hij met die
lichte twinkeling in zijn oogopslag, die
tegelijkertijd afstand nam en betrokken
heid verried. De Kok noemde dat in een
artikel bij het twintigjarig bestaan van dit
tijdschrift zijn humor: donker met een
licht randje". Dat randje gloeide ook even
op als hij op een redactievergadering een
paar puntjes op de i's zette terzake van
spelling, zinsbouw of ander tegenwoordig
zo schromelijk verwaarloosd taalgebruik.
Hij noemde dat zelf „de schoolmeester in
me" zinspelend op alle betweterij die we
gemeenlijk de schoolmeester in de schoe
nen schuiven.
Intussen eiste hij dat schoolmeesterschap
voor zich op als een ere-titel, in alle be
scheidenheid staande voor zorgvuldigheid
en precisie in taalgebruik en grammatica.
Had dat te maken met wat Oosthoek De
Bree's voorliefde voor het tweede plan
noemt? Liever een echte schoolmeester
dan een geposeerd neerlandicus? Ik weet
het niet; ik weet wel dat hij er zelf nooit
wakker van gelegen heeft. Het was zijn
zorg niet. Zijn zorg was mensen ontdek
ken en er over schrijven. En dan vooral
geen litterator zijn, auteur mocht nog,
maar het liefst gewoon schrijverDat is
hij met hart en ziel geweest zonder flair,
zonder flodderig talent, maar met gede
gen kennis van het ambacht. Schrijven
was het liefste dat hij deed. Ik weet niet
eens hoe; met de pen of rechtstreeks op
de machine. Ik weet wel dat hij het deed
met inzet van alles wat hij had: zijn aan
zienlijke eruditie, zijn gedegen kennis van
het ambacht en zijn liefdevolle aandacht
voor zijn medemensen.
Hiermee moeten wij afscheid nemen van
de tweede van de drie oprichters van dit
tijdschrift en derde van de werkers van het
eerste uur.
Elders in dit nummer wordt aandacht be
steed aan meer specifieke facetten van
zijn werk. Wij zullen Levien de Bree in
onze redactie missen en nog dikwijls aan
hem denken. Ons medeleven gaat uit naar
zijn vrouw, dochter en schoonzoon; zij
weten, al onze mooie woorden ten spijt,
het'beste wat met Levien verloren is ge
gaan.
Namens de redactie.
Piet 't Hooft