AFSCHEID EN BEGIN iUWS TIJDSCHRIFT JAARGANG 27 nummer 2 -1977 M aandagochtend 28 maart werd be kend dat diezelfde nacht L. W. de Bree, oprichter en redacteur van dit tijdschrift, net 65 jaar oud, plotseling was overleden. Over Levien, zijn werk voor ,,zijn" Zeeuws Tijdschrift en zijn andere kwaliteiten wordt in dit nummer dat behalve aan hem aan de nagedachtenis van zijn vriend P. J. Bouman is gewijd op de sobere wijze die hem lief was, bericht. Twee dagen voor zijn dood hadden we een afrondende bespreking over het begin van de voorpublikaties van zijn geschied schrijving over Zeeland in oorlog en bezet ting. Hij had die voorpublikatie strikt voor behouden aan het Zeeuws Tijdschrift en was zeer benieuwd naar de reacties en het eventueel „loskomen" van aanvullend, belangrijk materiaal. We hebben samen, met de steun van zijn vrouw, heel wat „geboomd" over de verzorging van een en ander. Levien de Bree was niet de allergemakke lijkste auteur: hij stelde hoge eisen, niet alleen aan het eigen werk, maar zag ook graag een verzorgde typografie, ter zake doende illustraties en wellicht ook daarom gaf hij zijn zaken niet eerder dan na rijp be raad uit handen. Ik ben blij dat we het op alle punten eens zijn geworden, zodat we het fragment uit zijn werk, dat hem waarschijnlijk de mees te en bitterste moeite heeft gekost, hier achter kunnen afdrukken op de wijze die hem voor ogen stond. Ik heb geen vrijheid kunnen vinden in dat concept nog wijzigingen aan te brengen. Voor die eerste publiketie had hij zelf het fragment „Omdat zij waren van Joodse stam" gekozen, naar mijn mening een aangrijpend getuigenis van de werkwijze en de instelling van de historicus-schrijver De Bree. Hij heeft de opdracht tot die geschied schrijving met zijn „bedachtzaam enthou siasme" aangenomen, zich bewust van de uitdaging die er voor de schrijver-histori cus in school, zich evenzeer bewust van de donkere kanten: het diep menselijke leed dat hij schrijvenderwijs „over" zou moeten doen. Die zwarte kant heeft hem met name aan gepakt in zijn beschrijving van de onder gang van de Joodse Zeeuwen. Hij, die zo- velen uit die groep van zeer nabij had ge kend, voelde zich na al die jaren opnieuw gebonden en volslagen machteloos. Het enige dat hij tegenover het redeloos ge weld kon stellen, was zijn aanvulling op en persoonlijke verwerking van wat al bekend was. Het volgt hierna, als afscheid en als begin. L. W. de Bree heeft zijn levenswerk niet kunnen voltooien. Hij heeft het grootste deel, aanzienlijk meer reeds dan de helft, persklaar ge maakt. Het lijkt me een daad van rechtvaardig heid ten opzichte van de inzet van deze auteur dat die „grootste helft" zó wordt uitgegeven als De Bree heeft bedoeld. Zijn geschiedschrijving draagt in de verwer king van gegevens een zo sterk persoon lijk stempel dat men er goed aan doet het gedeelte, dat nog geschreven moet wor den, als een zelfstandig deel naast dat van De Bree te presenteren. De verschijning van het eerste deel zou dan ook vervroegd kunnen worden, zodat ongetwijfeld velen op niet al te lange ter mijn in de gelegenheid zijn het samengaan van de kwaliteiten van de historicus en de schrijver L. W. de Bree in dit gigantisch werkstuk op waarde te schatten. O.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1977 | | pagina 1