een schrijver, geen veelschrijver
58
schijning van de Europese beau-monde.
In „Vechten tegen de Bierkaai" spelen
de medisch-sociale toestanden in het Mid
delburg van rond 1860 een hoofdrol. Per
soon, leven en werk van de arts dr. Sa
muel Coronel treden sterk op de voor
grond. De Bree heeft duidelijk een op
Middelburgse omstandigheden toegespit
ste studie van het tijdsbeeld gemaakt en
de uitkomsten ervan verhalend verwerkt.
In „Pleidooi voor Polderman" wordt
haast verslagmatig teruggegrepen
naar een moordzaak die zich rond 1860 in
Sint-Laurens, toen nog een van de dorpen
op het eiland zonder voorstadallures,
heeft voorgedaan. De Bree schetst de
procesgang en meteen de afstand tussen
de stad der burgers en een dorp van boe
ren.
In „Jacob Moens, broer van zijn va
der" spreekt de geest van de eeuwwisse
ling in Domburg. Graven en vorsten be
wegen er zich. De Bree kiest als expo-
nente, de Roemeense koningin-,dichte
res" Carmen Sylva. Hij plaatst er ook op
nieuw de sociale orde centraal: de macht
van de jonkheer tegenover de „eenvou
dig" geachte burger-dorpeling die dan
weer ontdekken moet dat „jonkheer" in
de wat omvattender Europese maatschap
pelijke orde geen zier te betekenen heeft.
Daar immers begint men in die tijd te reke
nen vanaf baron.
De eeuwwisseling vormt ook het decor
voor „Steen in de vijver", een boek ge
schreven rond het Zeeuwse optreden van
de sociaal activist Thijs Kemp (afgeleid
van Johannes Koenraad van der Veer).
Ook hier past De Bree het procédé toe van
de „overplaatsing" van feiten in en rond
nieuwe figuren die de geest van de men
sen die model hebben gestaan, nauwelijks
afbreuk doen.
„Papieren zolder" tenslotte brengt de
tweede helft van de negentiende eeuw in
al haar onzaligheid terug. Opnieuw aan
dacht voor de medisch-sociale situatie,
leegloperij, wanbestuur, het smijten met
mensen, maar ook de duidelijke tekenen
van de opkomst van een oppositie die een
vuist kan maken.
V.
In al deze boeken is niet de gebeurtenis op
zich van het meest wezenlijke belang,
maar de achterliggende gedachte. Deze is
bij De Bree in alle gevallen zo sterk ver
woord dat ze op de voorgrond treedt en
daarvan niet meer wijkt. Sociale recht
vaardigheid en waar die ontbreekt
het aan de kaak stellen van dat tekort zijn
op de eerste en volgende plaatsen bepa
lend.
De personen die daarin meespelen staan
in alle gevallen voor groepen: het pars pro
toto-principe geldt hier zonder reserve. De
persoon vertegenwoordigt een klasse.
Vertaald in de tijd dat de boeken van De
Bree spelen betekent dat (mede) een sterk
doorleefde beschrijving van de opkomst
van het socialisme. In de klassenstrijd
kiest De Bree als van nature de kant van
de zwakste en zwakkere in de samenle
ving. Hij doet dat niet op een bijterige,
rancuneuze manier, maar signaleert enkel,
wijst aan en wel zó direct dat vergissen
uitgesloten is. De Bree heeft vooral oog
voor de algemeen-menselijke aspecten
van die strijd, aan de linker- en de rechter
zijde. Zo kunnen in zijn werk de fouten
van de richards ook in wezen de fou
ten zijn van de mensen die de schrijver in
sympathie aanzienlijk nader staan.
VI.
Het is wellicht niet zonder betekenis dat
juist mensen als Van Schagen (ZT 19, no.
1) en Meertens (ZT 16, no. 3) wat uitvoe
riger dan de meeste beschouwers op de
sociale achtergronden van De Bree's werk
zijn ingegaan. Zij immers zullen nog prak
tisch uit de eerste hand weten hoe die
achtergronden de barre voorgrond van
veel mensen hebben bepaald.
Van Schagen spreekt in zijn knappe noti
ties bij „Papieren Zolder" (die zou men
waarlijk eens moeten herlezen of als
men ze niet kent lezen) over de werk
wijze en dus: het afstand nemen van elke
vorm van rancune van De Bree als over
,,het aangenaam beschouwelijk benade
ren van de realiteit".
Meertens wijdt een opstel aan „Steen in
de Vijver", waarin hij personen en gebeur
tenissen toetst aan de werkelijkheid. In
beide beschouwingen komen zoveel kern
punten aan de orde dat ze voor een goed
begrip van wat L. W. de Bree beweegt,
nauwelijks gemist kunnen worden.
VII.
Is het toeval dat de geboren Middelburger
De Bree zich later thuis kon voelen in een
zo geheel andersgeaarde stad als Vlissin-
gen? Ik geloof van niet. Uit zijn werk
spreekt die duidelijke voorkeur voor de
onderliggende partij, de zwakkere. Dat
aspect speelt in de „rode" stad Vlissingen
sterker dan in de burger-ambtenarenstad
Middelburg, die het bestaan van armoede
Hans Warren over „Vechten te
gen de Bierkaai":
De historicus De Bree begon dit
boek met een boeiend, verantwoord
beeld van het oude Middelburg.
Doch de schrijver, de mens De Bree
brak door deze enscenering naar bui
ten en gaf ons een eerlijk beeld van
een strijd zoals er duizende in stilte
uitgevochten moeten worden. Hij
deed dat op een spirituele wijze, die
ons met verwachting uit doet zien
naar verder be/letristisch werk van
zijn hand.
Hans Warren over „Pleidooi voor
Polderman":
Vechten tegen de Bierkaai was een
boek dat verwachtingen wekte.
Deze zijn met Pleidooi voor Polder
man niet beschaamd, integendeel.
De Bree's stijl is nog soberder ge
worden, haast nuchter, en de goede
verstaander moet het vaak met het
halve woord doen. Wat we prettig
vinden, want we worden als lezer
graag voor vol aangezien.
Hans Warren over „Jacob
Moens, broer van zijn vader":
Wat valt van dit werk op? Nauwkeu
righeid, een zekere gedegenheid,
verzorgdheid, een wat droge, maar
puntige zegging, kruimigq humor,
echte liefhebberij in het vertellen. Dit
boek heeft alle kwaliteiten van De
Bree's vorige romans plus één: de
vlucht naar een rijkere fantasie.