een schrijver, geen veelschrijver
60
VIII.
Rechtstreeks Zeeuws" in eng-regiona/e
zin is het oeuvre van De Bree nergens. Hij
geeft indringende beschrijvingen van het
eiland, het landschap, de dorpen, de stad
jes, de Zeeuwse mens.
Wie beweert het zijn er veel dat De
Bree bij dit alles geen romantiek, geen zin
in vluchten naar elders heeft, bedriegt
zichzelf.
Elke keer opnieuw duikt aan de horizon
Westkappel op, de lokkende Westkaap,
met zijn licht, zijn zware dijk, met vooral
en bovenal zijn andere" mensen, wat
wilder, wat milder soms, mensen die recht
heben op marechaussee in plaats van
gewone politie. Al die kleine verwijzingen
zijn tekenend voor het werk en de instel
ling van De Bree; duidelijk is in elk geval
waarheen en naar wie zijn sympathie uit
gaat.
„Pleidooi voor Polderman" heeft bij dit
alles mijn bijzondere voorkeur. Nergens
anders bij de Bree vind ik een karakter zo
aangrijpend en indringend beschreven als
hier.
Is deze Polderman niet de tegenhanger
van Van Schagen's Geerse? Of is hij juist
de beste bevestiging ervan? Hij is hoe dan
ook een heel levende figuur, sterk en na
genoeg onverwoestbaar, stug als zijn
grond waar zoute stormen over gaan en
slagregens én voorjaarszon.
Ik herken in Polderman ook de onmis
kenbare trekken van De Bree zelf, zijn
donkere oogopslag, zijn onverwacht
gevoel voor humor, zijn onverzette
lijkheid waar hij onverzettelijk moest
wezen, zijn zoeken naar recht en
evenwicht: alles bijeen de wezens
kenmerken van deze schrijver en zijn
werk.