bouman en zeeland 63 Een lang citaat, maar het bevat vele the ma's waarnaar Bouman zijn leven heeft ingericht en zijn boeken heeft geschreven. Gegeven zijn neigingen, de sympathie voor sociaal-psychologische bewegingen en voor het regionalisme, was het geen wonder dat hij zich in een provinciestad vestigde. Blijkt ook zijn voorliefde voor de stiefmoederlijk behandelde landbouw- geschiedenis, voor het landschap en voor de gewone mens, niet voor abstracties. En zijn afkeer van de door het industria- lisme verminkte grote stad. Zijn eerste opleiding op universiteitsniveau kreeg Bouman aan de Nederlandse Eco nomische Hogeschool, onderbroken door een trimester aan de befaamde London School of Economics. In september 1926 wordt hij leraar in Middelburg, op voor waarde dat hij zijn doctorale studie econo mische geschiedenis zou verruimen met een MO-acte. Dit onderbreekt zijn promo tie, die in 1931 plaats vindt. In het volgen de decennium wijdt hij zich aan de studie van de sociologie. Zijn Sociologie, be grippen en problemen is voor zeer velen een wegwijzer geweest in deze zich van een copieerlust des dagelijksen levens af wendende wetenschap. Ongetwijfeld lig gen zijn belangrijkste bijdragen op het terrein van een historisch gerichte cultuur sociologie. Als hij in 1946 hoogleraar kan worden heeft hij de keuze tussen geschie denis en sociologie. Hij kiest het laatste. In zijn vele geschriften en uit de wijze waar op hij zijn leerlingen en studenten bena derde blijkt waarom hij dit deed. Zijn hang ging bepaald niet uit naar het hi storisch psychologisme met zijn eenzijdige belangstelling voor conflictsituaties met Machiavelli en Hobbes - strijd van allen tegen allen - als kenmerkende figuren, en later in andere zin Sartre of Marcuse. Evenmin naar de juridisch-sociologische benadering, die een hoogtepunt vond in de leer van het sociale contract, een filo sofie met een in wezen onhistorisch ka rakter. De humanistisch-filosofische ge schiedschrijving, ontstaan bij de filologen als tekstkritische zuivering van het bron nenmateriaal, is ook zijn benadering ge weest, maar hij werd er niet door bevre digd. Dit blijkt al uit zijn geschiedenis van de Zeeuwse landbouw en uit zijn disser tatie Rotterdam en het Duitse achterland (1831-1855). Later kritiseert Bouman zich zelf dat hij in zijn dissertatie die de concur rentie tussen spoorwegen en rivierstoom vaart behandelt, onvoldoende oog heeft gehad voor de ondergang van de kleine schippers. En in zijn ZLM-studie mankeert zegt hij later de kleine boer en de land arbeider. Als hij in 1952 met zijn neef H. Bouman De groei van de grote werkstad behandelt is hij al weer veel verder. Uit ar moede vertrokken aan het eind van de vorige eeuw tallozen uit Zeeland naar Rot terdam. Hun brieven getuigen van de grote misère waarin deze mensen terecht kwamen en vaak ondergingen. Het heeft Bouman weinig gedaan dat men hem later verweet geen wetenschap te bedrijven. De anecdote krijgt bij hem een ruim toe gewezen plaats. Met de door Bouman be wonderde Belgische historicus Lucien Febvre zag hij in de geschiedenis te vaak een middel het verleden zo te organiseren teneinde te beletten dat dit te zwaar op de schouders van de mens zou gaan druk ken. Als Huizinga stelt dat geschiedenis de geestelijke vorm is waarin een cultuur zich rekenschap geeft van het verleden, vraagt Bouman wie zich rekenschap ge ven. De vakhistorici of de brede lagen van hen, wier historisch beleven weieens in tenser zou kunnen zijn dan van menige vakspecialist? Voor die laatste schreef Bouman in overwegende mate, met Re volutie der Eenzamen als meest beken de boek. Daarom wilde hij niet bij Sneller zijn bronnenstudies vervolgen en schreef hij verzuchtend: zelf wist ik toen nog niet hoeveel beschutting gespecialiseerde vak studie biedt. Hij heeft dit, getuige de vele hooghartige aanvallen op zijn werk, ge weten. Voor zichzelf had hij zijn verdedi ging opgebouwd op de opvatting dat hij een stuk herinnering aan menselijk lijden en sociaal-culturele ontreddering van zich af schreef. Hij greep hiertoe in zijn populaire werken naar de filmische compositie, die meer met simultaniteit dan met exacte chrono logie te maken heeft. Hij was altijd be vreesd dat zogenaamde oorzakelijkheids redeneringen in wezen tautologieën of schijnverklaringen zouden zijn. Ik herinner me nog goed hoe Bouman op de HBS al de romans van John dos Passos, vooral zijn Manhattan Transfer aanbeval, waarin dit procédé ook is toegepast. De vraag is dan, hoe heeft de tijdgenoot de geschie denis ervaren, bijvoorbeeld uit zijn krant of via zijn radio of televisie. Later - ik vind Dos Passos niet meer terug - noemt hij Michel Butor, protagonist van de Nou veau Roman. Waarom verdedig ik Bouman? Ik denk na mens ontelbare oud-leerlingen en studen- ten-van-de-brede-laag. Altijd weer, ook in zijn liber amicorum blijkt hoevelen hem voor zijn vormende invloed dankbaar zijn. Hij bracht ons al vroeg in contact met de wereld van Mannheim, die hij in Londen leerde kennen, evenals de befaamde poli ticoloog Laski. Mannheim vertegenwoor digde voor Bouman de totale kennis van de Zeitalter des Umbaus, die hij zo miste bij Geyl en Huizinga. Romein en Toynbee hadden wel zijn sympathie maar waren voor Bouman toch te veel systeembou wers. Ook Denis de Rougemont - Den ken met de handen - die zich verzette tegen het systeemdenken en die de we tenschappers verweet de sociale proble men van congres naar congres te slepen beval hij in onze geestelijke bagage aan. Merkwaardig is ook dat zowel Sneller - die Bouman's en later ook mijn historische leidsman was - als Bouman ook Les dieux ont soif recommandeerden. Voor Sneller had dit met de grondslag van zijn anti- revolutionnaire denken te maken, voor Bouman met het geestelijke proces der ra dicalisering, dat de hoofdpersoon in dat boek tot een fanaticus maakt. Bouman, van huis uit een consequent humanist, zegt dat de geloofsinzet van Sneller zijn wrokkige houding aantastte tegenover ,,de zondeval van het christendom", die Bouman van kerk en geloof hadden ver vreemd. Het zou interessant zijn te weten wat de schijnbaar zo koel en afstandelijk redenerende Bouman heeft overgebracht op zijn leerlingen. Wat ik zo verneem is dat niet gering. Ik was nog niet aan het eind van de rij aan bevolen boeken en mag dan nog Tawney en zijn Religion and the Rise of Capita lism noemen, een belangstellingssfeer die Bouman ook met Sneller gemeen had, en De opstand der horden van Ortega y Gasset.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1977 | | pagina 31