Frans Burger 81 POLITIEK BEDRIJVEN het beleid van de staten 1974-1977 Nauwelijks zijn de verkiezingen voor de Tweede Kamer achter de rug of de volgende stembusstrijd dient zich al weer aan. In het voorjaar van 1978 wor den nieuwe gemeenteraden gekozen en ook voor de provincie moet een nieuwe vertegenwoordiging van het volk gekozen worden. Zo zoetjesaan gaan de partijen zich weer buigen over de kandidatenlijsten en over de programma's. Vooral de laatste zijn belangrijk, want daaruit moet de kiezer kunnen opmaken naar welk doe! de politici streven. Het programma is het gezicht van de politie ke partij. Het gaat er niet uitsluitend om een zondags gezicht te trekken maar het ook in de loop van de tijd te bewaren. Dat is de taak van de vertegenwoordigers op de plaatsen waar ze door de burger zijn neergezet: aan het hoofd van de bestuurstafel of in de ach terbanken. Het programma speelt een grote rol in de verkiezingsperiode. Het moet de kiezer in zicht, duidelijkheid en vertrouwen schenken. De gekozene reikt als het ware als geloofs brief aan zijn kiezers. Toch hoor je na de verkiezingen niet zoveel meer over de programmapunten. In het poli tieke bedrijf komt het zelden op tafel. Omdat het programma opgesteld is om waar te maken, heeft het betekenis voor het beleid. Het vormt eigenlijk een toetssteen voor de wijze waarop politiek wordt bedreven. Het moet voor de kiezer richtinggevend zijn bij het volgen van zijn volksvertegenwoordiger, al wordt het zo nu en dan wel eens spoorzoe ken. Dat spoorzoeken de verbinding naspeuren tussen programma en beleid leek mij bij voorbeeld voor de staten van Zeeland in de lopende zittingsperiode een interessant on derwerp. In wezen gaat het dan om de vraag: hoe werken de programma's door in de politiek van alledag. Bij die nasporingen heb ik mij enkele beper kingen opgelegd. Er is uitgegaan van de "pure" programma's zoals die in geschrifte zijn gepresenteerd aan de kiezer. Wat er in de verkiezingstijd aan uitleg en rek is toege voegd, heb ik laten liggen. Verder zijn niet alle zaken, die in de periode 1974—1977 aan de orde waren in de statenvergadering in de beschouwing opgenomen. Het zou ook bijzonder belangwekkend kun nen zijn om na te gaan hoe een programma tot stand komt. Welke mensen regelen dat en hoe verloopt de procedure om het vast te stellen en wat is de invloed van het partijlid of welke achtergronden spelen mee. Dit facet heb ik evenmin behandeld. Mijn uitgangs punt is het programma, zoals het kant-en klaar is gepresenteerd. Opzet en inhoud Wie de verschillende programma's voor de statenverkiezing 1974 naast elkaar legt, komt tot de ontdekking dat er een soort eenheids recept is gebruikt. Het programma opent meestal met een alge meen gedeelte met principiële of ideologi sche stellingname; wat drijft onze partij? Uit de principes worden een aantal normen af geleid. Deze normen worden toegepast op de politieke werkelijkheid (dat is alles wat op een gegeven moment aan de orde is of aan de orde kan komen) en daaruit volgen de programmapunten. Dat schema van: waarden - normen - realiteit - doelstelling is vrijwel steeds in elk program ma te herkennen. Zo stelt de VVD dat uit het beginsel de waarde van de vrijheid de norm voort vloeit om voor ieder gelijke kansen te schep pen. Deze norm toegepast op de realiteit van de onderwijssituatie brengt de partij er toe te streven naar verbreding van de onderwijsmo gelijkheden in Zeeland. De randstadnormen voor onderderwijsvoorzieningen scheppen ongelijkheid. Bij de SGP wordt op grond van de gebondenheid aan Gods woord de bijbelse norm van zondagheiliging aanvaard. Dit leidt tot de programma-uitspraak dat me dewerking aan de oprichting van sporthallen, die op zondag geopend zijn, door deze partij niet wordt verleend. Bij een vergelijking van de belangrijkste pun ten uit de programmas komt men tot de slot som dat er een tamelijk eensgezinde opvat ting bestaat over hetgeen er "tot heil der pro vincie en haar inwoners" nodig is. De leefbaarheid staat vrijwel overal centraal, hetgeen hier en daar verduidelijkt wordt door zinsneden als "een evenwichtige verhouding tussen wonen - werken" of "behoud van het karakter van het Zeeuwse land", ja zelfs "de Zeeuwse folklore mag niet wegvallen"! Er is een duidelijke kentering ten opzichte van het vroegere groei-ideaal voor een indu striële samenleving. Over de ontwikkeling van het Sloegebied is een vrijwel gelijkluidend standpunt: Sloe II (d.w.z. nieuwe havengebieden) wordt afgewezen. De industriële expansie wordt gekoppeld aan de noodzaak de werkgele genheid te bevorderen: PvdA: slechts een bescheiden vestigings toename aanvaarden. CDA: In steeds voortgaande economische groei schuilt een dermate groot ge vaar voor het welzijn. GPV: er is geen behoefte aan een tweede Waterweggebied. PPR: in de komende periode dienen geen nieuwe basis-industrieën te worden gevestigd. SGP: industrialisatie voor de noodzakelijke uitbreiding van de werkgelegen heid. VVD: voor voldoende werkgelegenheid is het nodig het vestigingsklimaat te verbeteren. Voor andere grote vraagstukken kan hetzelf de geconstateerd worden. De meeste par tijen bevinden zich op dezelfde lijn. De noodzakelijkheid van de vaste oeverver binding over de Westerschelde vindt pleitbe zorgers bij elke politieke groepering. Zelfs in het programma van de PPR staat: Een brug- tunnel over en onder de Westerschelde is van groot belang om Zeeuws-Vlaanderen uit zijn isolement te halen. De afsluiting van de Oosterschelde volgens de opzet van het Deltaplan wordt door het merendeel van de partijen als programma punt opgenomen. PPR en Boerenpartij kie zen voor het openhouden van de Ooster schelde. Hoewel de PvdA zich bij een eerde re uitspraak van de staten tot de voorstan ders van afsluiting rekende, wordt er merk waardigerwijze met geen woord gerept over dit vraagstuk. Aangetekend wordt dat juist in de periode voor de verkiezing de commissie Klaasesz op de alternatieven voor de bevei liging van het Oosterscheldegebied studeer de. De partijen besteden ook veel aandacht aan de problemen yan de kleine kernen. De noodzaak op dit punt een duidelijk beleid na te streven wordt meer dan eens aangegeven. SGP: een verantwoord kernenbeleid- sti mulering van de woningbouw. CDA: het is ongewenst de groei der steden te stimuleren ten koste van de kleine leefgemeenschappen. PPR: het voortbestaan van de kleinere woonkernen moet worden gewaar borgd. PvdA: grote aandacht voor de sportvoorzie- ningen in de kleine kernen. BP: kleine woonkernen in stand houden en deze zo goed mogelijk ontwik kelen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1977 | | pagina 13