de pijlerdam
88
maanden voor het optreden van het (eerste)
kabinet Den Uyl zien de PvdA, D'66 en de
PPR pas na veel vallen en opstaan kans om
vast te leggen wat zo ongeveer de koers
raoet zijn. In het ontwerp- en regeerakkoord
van de drie partijen wordt gezet, dat een
nieuwe studie zou moeten worden uitge
voerd. Op 27 september 1972 wordt die pas
sage geschrapt omdat de Zeeuwse PvdA niet
wenst dat door zo'n studie mogelijk de wer
ken zouden kunnen worden vertraagd. Op 3
oktober congresseren de PPR en D'66 en ze
krijgen de passage weer in het akkoord. Op 9
oktober besluit ook het congres van de PvdA
de Oosterscheldeparagraaf toch maar weer
op te nemen in het definitieve verkiezings
programma. Tegenstand uit Zeeland,
geboden door de fractieleider van de PvdA in
de provinciale staten, de heer W. Don, blijkt
tevergeefs.
Dat is de stand van zaken, waarmee het kabi
net Den Uyl in mei 1973 uit de voeten moet.
Er is, op wat minder luide toon, nog meer
discussie gevoerd. Zo heeft het Zeeuws Ge
nootschap een lezingencyclus achter de rug,
waarin de studiegroep 'Zeeuws Meer', beter
bekend als 'De Delftse studenten' een plei
dooi heeft gehouden voor de bouw van een
stormvloedkering. Dat is dan sinds mei 1972
een wezenlijk nieuw, en waarschijnlijk niet te
onderschatten element. Maar het geheel
overziend, heeft de regering Den Uyl geen
poot om op te staan als zij als vertrekpunt
zou willen nemen, dat het beleid voor de
Oosterschelde een totale ommekeer zou
moeten ondergaan.
Het kabinet onderkent dat. Den Uyl heeft
in een totaal ander verband en vele jaren
geleden al eens geschreven over de
smalle marges, waarbinnen de democratie
zich kan bewegen. De ruimte, die de
regering heeft om wendingen te maken is
ook als het om de Oosterschelde gaat, zeer
gering. In de regeringsverklaring van 1973
wordt die enge ruimte zeer voorzichtig be
nut. Den Uyl spreekt in de eerste plaats over
de noodzakelijke bescherming van het ge
bied achter de Oosterschelde tegen storm
vloedrampen en eerst daarna merkt hij op,
dat die bescherming in overeenstemming
moet worden gebracht met het behoud van
het natuurlijke milieu.
Zo blijft het beleid wat betreft de Ooster
schelde. Uiterst behoedzaam neemt de rege
ring in de jaren na het eerste optreden van
het kabinet de volgende stappen.
Op 29 juni 1973 kondigt minister T. E. Wes
terterp van verkeer en waterstaat aan, dat de
Commissie Oosterschelde onder voorzit
terschap van mr. J. Klaasesz een rapport
zal moeten maken over alle veiligheids- en
milieuaspecten,die bij de Oosterscheldewer-
ken in het geding zijn. Klaasesz vertelt later,
dat hij tijdens een kort verblijf in het zieken
huis het rapport van de rijkswaterstaat 'De
Deltawerkengezien in het licht van de laat
ste ontwikkelingen' nog eens heeft doorge
bladerd. De rijkswaterstaat stelde daarin on
der meer, dat een gat in de dam bij voor
beeld veroorzaakt door een bombardement
geen desastreuze gevolgen zou hebben.
Als begin 1974 het rapport van de Commissie
Oosterschelde verschijnt, is daarin geen
sprake meer van een gat, maar van een cais-
sondam, waarover de rijkswaterstaat eens
zou moeten studeren.
Ook het rapport van de commissie Klaasesz
vormt geen plaveisel, waarover in gestrekte
draf naar het einddoel kan worden gegaan.
De regering heeft het zeer moeilijk met het
nemen van een beslissing en handelt met
grote omzichtigheid. In mei en juni 1974
komt Den Uyl op de persconferenties na af
loop van het kabinetsberaad week in week
uit met in zwachtels gedraaide medelingen,
die erop neerkomen, dat het kabinet er nog
niet uit is. De tijd verstrijkt en het wordt
spannend. Schakel, die voorzitter is van
de vaste kamercommissie voor verkeer en
waterstaat stelt wat jennerig de vraag of
er nog wat van komt. Ter linkerzijde wordt
op een andere manier druk op de ketel gezet.
De ministers die tot de PPR en D'66 behoren
laten doorschemeren dat ze opstappen als
het kabinet, waarvan zij deel uitmaken, zou
besluiten tot afsluiting van de Oosterschelde.
Schakel