GEDICHTEN
Andreas Oosthoek 103
elementen
ik hoor het hem nog zeggen
mijn grootvader
de oude wijze
jullie mogen niet klagen,
elke dag zien je de zee.
ja, riepen we dan, de zee
maar wat hebben we nog meer?
nou, zei-ie
(en stak de brand in zijn pijp),
je hebben het zand
en daar zit heel wat in
en je hebben de wind,
dat is genoeg
praat er verder maar niet meer over.
nehalennia
wind over dit warme blote eiland
dat de dag tussen zijn duinen klemt,
op elk kruispunt
een ritselende godin
die tussen de bunkers haar tempel zoekt
en,
over de rand,
een helse plezierboot vol bruine duikers
loslaat op haar gouden beeld.
's nachts is ze plotseling overal
al spreekt de mensheid
vasthoudend en verbitterd
over windkracht zeven.
er was geen houden aan,
de rieten stoelen bleven opgesteld
tegen het fraaist denkbare décor
van paarsige duinen
achter net volwassen berken
met op de achtergrond
duidelijk hoorbaar
juist een schip,
„entendez, ie willèm ruys!"
thee, sloten thee,
ontijdig verdorde jasmijn,
sinaasappelschilletjes,
als aanvulling op de geuren van het eiland
en het ceremonieel
van de doffe, russische glazen
die tussen de witgehouden meubels dansten.
er waren spiegelende tuindeuren,
gipsen godinnen, mozartbladen,
de zwaaiende rozeboom, een verstormde sering
en de veel te late blauwe regen.
daar
werd enkel wijs geknikt
als een vogel zich echt vergiste
en even een van de bomen aandeed
die ik later inschikkelijk
de onze zou noemen,
net voor ze werden gekapt.
ships that pass
nazomers schoven altijd
zonder veel gerucht
uit hun toch al zwakke omlijsting
thee, immer thee
met de ritselrijke franse tantes.
De „Willem Ruys" passeert Valkenfese