ZEELAND: T IS MAAR ES PRAETEN
tussen kantlijn en achterban M.C. Verburg 104
Inleiding tot het symposium van het departement Zeeland van de Nederlandsche Maatschappij voor
Nijverheid en Handel ter gelegenheid van het tweede eeuwfeest van de maatschappij. Het departe
ment Zeeland bestaat 161 jaar en congresseerde op 13 mei 1977 over het onderwerp Zeeland tussen
Randsteden. De heer Verburg werd tot erelid van het departement benoemd.
Als ik omkijk naar al die commissievergaderingen uit mijn ETI tijd-100 a 150
per jaar? denk ik:
'ik vond ze toen strikt nodig. Maar achteraf bedenk ik dat ik dit meende uit
dat soort eigenbelang dat identiek is aan de wil tot zelfhandhaving.
Nu ben ik vrij daar anders over te denken, maar voordat iemand gaat menen
dat ik een vorig nest ga bezoedelen zeg ik gauw:
't is maar es praeten.
't Is maar es praeten is een van de meest
typische Zeeuwse uitdrukkingen, een
stukje Zeeuwse taalsociologie.
Ze komt niet in het Zeeuws Woordenboek
voor. Ik moet me dus op eigen amateuris
tische ervaring baseren, zowel wat de
taalschat als wat de regionale sociologie
betreft, aldus
Zeeuwse uitdrukking, voorkomend in ge
bieden waar in de taal de gepalatiseerde
vorm overheerst, met name daar waar de
open a-klank optreedt als lange è-klank:
Goeree-Overflakee, Noord-Zeeland, Wal
cheren (met uitzondering van Middelburg,
en Vlissingen: ao), Noord-Beveland en
Goes. Mij niet bekend voor overig
Zuid-Beveland (klankvorm: gerekte
i-klank) en voor het niet palatiserende
Zeeuwsch Vlaanderen (ao).
Dit wat het palatiseren betreft. Over het
polariseren kom ik straks nog te spreken.
De uitdrukking 't is maar es praeten is naar
mijn ervaring autochthoon en dominant
op Schouwen-Duiveland.
Ik dank haar aan mijn vriend Zeelan-
dia-Directeur Doeleman uit Zierikzee.
Nu het sociologische aspect.
De uitdrukking staat voor het ver uit
steken van de orale tastorganen met het
ruimschoots openhouden van een moge
lijke terugtocht, met andere woorden voor
het gebrek aan brutaliteit dat identiek is
aan een voorzichtig oordeel en aan onze
kerheid of voor het stukje niet polarise
rende daar heb je het al be
schouwing van de slag om de arm.
Het klopt allemaal met de taalkaart, met
Westkapelle als de uitzondering die de re
gel bevestigt.
Wij moeten nu met dit begrip gaan wer
ken. Voorop gesteld zij dat het historisch
verklaarbaar is in een regentenmaatschap
pij meteen volgzame bevolking.
Nog eens niet in Zeeuwsch Vlaanderen
waar de vlaming zich altijd weet te
dêbrouilleren, in Vlissingen dat een stukje
overzee is, in Middelburg waar iedereen
altijd meende provinciebestuurder te zijn,
en in Westkapelle dat honderdvijfentwin
tig jaar geleden marêschaussées ingekwar
tierd kreeg om een opstand te bedwingen.
Enkele voorbeelden.
Wat dacht en denkt de bevolking over de
zeehavenindustrie, de kernenergie, en
over een open Oosterschelde? Waar ont
staan de ide'èen over ombuigingen in het
beleid? Steunt de bevolking de politici?
Laten de politici het achterste van de tong
zien? En wanneer ze dit wel doen: Wat
stelt het percentage van gelijkhebbers
maar niet-gelijkkrijgers voor? Want ten
slotte gaat het in een democratie om gelijk
te krijgen. Buigt de eerste macht, die van
de bewindvoerders, de lijn om? Doet de
tweede macht dit: de volksvertegenwoor
diging? Of de derde macht met zijn
rechtspraak denk maar aan General
Electric Plastics in Bergen op Zoom en aan
de actiegroepen die zo hechten aan de
functie van de Raad van State in admini
stratieve rechtspraak en geschillen van
bestuur.
Wellicht de vierde macht, die der vrijge
stelde ambtenaren, met hun aftastende,
beslissende of discretionnaire nota's en
opvattingen?
Of tenslotte de macht, opgetast in de
kantlij n van de journalistiek?
Of misschien is er toch een evenwicht,
omdat en doordat ,,een juist woord op de
juiste plaats" het publiek tevreden stelt?
Ik denk overigens ook aan een Keerpunt-
congres waar inspraak van de bevolking
over de Oosterschelde-afsluiting niet no
dig werd geoordeeld omdat zij niet des
kundig is om bovenregionaal te oordelen,
maar over de uitbreiding van het Sloe wel,
omdatja, waarom eigenlijk?
Of aan die politici van een ander slag die
vinden dat Den Haag maar moet zeggen
of er een nieuwe kernenergiecentrale
moet komen.
Het regionalisme waarom het hier gaat
heeft verschillende stadia doorlopen, na
dat het tot de vorming van de moderne
eenheidsstaat heeft geleid. Heel lang is
het folkloristisch geweest of middelpunt
zoekend, zoals Schaafsma het eens in het
Zeeuws Tijdschrift heeft beschreven.
Zo was het geliefd bij patriarchale en
autoritaire régimes en was het in een bas
taardvariant substraat voor bloed- en bo
dem gebrul. Reeds voor de laatste we
reldoorlog kreeg het regionalisme een uit
gesproken economische trek, die na die
oorlog nog werd versterkt. De econo
mische uitholling door een vrijwel onbe
lemmerd marktmechanisme leidde ertoe
dat zich het primaat van het regio-
nale-economische beleid aandiende.
Als het economische goeding, o.a. door
middel van een evenwichtiger leeftijdsop
bouw en door verstedelijking zou ook de
rest wel goed gaan, een stukje vul-
gair-marxisme eigenlijk. Paradoxaal ge
noeg zijn het de latere maatschappij-kri
tische sociologen geweest die dat hebben
bestreden en het regionale welzijnswerk
hebben onderbouwd.
Nu de staatssecretaris van C.R.M. dit con
sequent gedecentraliseerd wil uitbouwen
in zijn Kaderwet welzijnswerk en als voor
schot op de bestuurlijke reorganisatie,
blijkt intussen hoe maatschappij-conform
vele van die sociologen vaak al weer zijn.
Staan ze nu achter de kansarmen of heb
ben ze hun lobbypartners in Den Haag
meer lief? In ieder geval wordt het sociale
regionalisme in de tijdstroom nu doelbe
wust ingebouwd.
Ditzelfde staat te gebeuren met het ecolo
gische regionalisme dat dooraktiegroepen
is aangewakkerd en voet aan de grond
krijgt nu bijna iedereen wel eens tegen
een ecologisch euvel is opgelopen. De vijf
machten hebben elkaar in de marsroute
maar nog in uiteenlopende versnelling
ontdekt, een schijnbaar elitair gebeuren,
maar pas op, het werkt pas als de be
volking zich aangesproken voelt en het
gelijk gaat toedelen.