houten scheepsbouw in zeeland 131 bouwer lid was. Het doel van deze gilden was de bescherming van de leden en van de scheepsbouw in het algemeen in tijden van malaise. Soms werden de reglemen ten van gilden door andere steden overge nomen. In het algemeen waren de zakelijke voor schriften niet streng waardoor de leden veel vrijheid van handelen hadden. Ze dienden hoofdzakelijk voor de sociale zekerheid van de leden en voor het vast leggen van de vakopleiding. Bovendien konden kwaliteit van het werk en de be talingsvoorwaarden voor geleverd werk zo door de gilden worden vastgelegd. De stadsbesturen waren door het bestaan van de gilden in staat de scheepsbouw te controleren en te bevorderen, belastingen te heffen en eventueel te subsidiëren. Voor de leden zelf waren de godsdienstige functies van de gilden evenzeer belangrijk. Ze hadden eigen kapellen in de parochie kerken, hielden soms speciale diensten en ze namen deel aan processies en gods dienstspelen. Na de Opstand veranderde niet alleen het karakter van de gilden maar ook dat van de scheepsbouw. De relaties met de gods dienst gingen teloor en de gilden werden puur economische organisaties voor het toezicht op de scheepsbouw. In een korte periode rond het eind van de 16e eeuw groeide de handel snel en er was een sterke toename van de investering op het gebied van de scheepvaart en scheepsbouw, ten dele onder invloed van migratie van kooplieden uit Vlaanderen en Brabant naar Zeeland. Vanaf begin 1600 echter namen de moei lijkheden voor de Zeeuwse scheepsbou wers toe, doordat havens dichtslibden of verzandden. Zo konden schepen moeilijk tewatergelaten worden of voor reparatie naar de werf gebracht worden. Ook door het verleggen van de zandbanken werden vele havens moeilijk bereikbaar, zodat be voorrading, vooral van hout, dat uit de Oostzeelanden moest komen, bemoeilijkt werd. De algemene welvaart, kenmerk van de Gouden Eeuw, kwam door deze moeilijkheden niet tot uiting in deze tak van industrie. Het overbrengen van de Admiraliteitskan toren van Veere naar Middelburg spoedig na de Opstand en spreiding van de mari ne-etablissementen over een aantal ha vensteden maakte het onmogelijk, dat een bepaalde stad voordeel zou kunnen heb ben van het bezit van een grote werf met veel vaste werkgelegenheid. Het betekende bovendien, dat scheeps timmerlieden in oorlogstijd konden wor den overgeplaatst naar havens waar zij het meest nodig waren en dat betekende extra kosten en onzekerheid voor de scheepsbouwindustrie in de meeste ste den. Ook de onzekerheid, die in deze be drijfstak werd veroorzaakt doordat de overheid dikwijls te laat uitbetaalde, maakte het voor de ondernemers moeilijk kapitaal aan te trekken. Het afsluiten van de Schelde voor de scheepvaart had tijdelijk een gunstig ef fect, maar het beroofde Vlissingen en Arnemuiden tevens van de functie van voorhaven van Antwerpen, waardoor deze steden het breeuw- en reparatiewerk verloren dat aan zoveel mensen werk be zorgd had. Het voornaamste obstakel voor de Zeeuw se scheepsbouw was echter de concur rentie van Holland, waar speciaal in de Zaanstreek een centrum van scheeps bouw was ontstaan. De Zaanse scheeps bouwers namen deze overheersende posi tie in, doordat ze op grote schaal produ ceerden, betere ontwerpen bezaten en een aantal werkbesparende technieken toepasten. Ze bezaten bovendien de wereldproduktie van zeeschepen voor ge storte lading. De Zeeuwse scheepsbouwers moesten zich beperken tot levering aan de plaatse lijke markt. In kleine havens als Zierikzee werden hoofdzakelijk binnenschepen en vissersboten gebouwd. In Middelburg en Vlissingen werden nog wel zeeschepen gebouwd, maar dat waren gewoonlijk

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1977 | | pagina 15