houten scheepsbouw in zeeland 133 scheepswerven schijnen het meeste pro fijt van dat soort werk te hebben gehad. Het tijdperk van vrede in de 18e eeuw en het overbrengen van de Marinewerf naar Vlissingen ontnamen dat werk echter aan Middelburg. Tegen het eind van de 18e eeuw waren er nog slechts drie werven in staat tot het bouwen van grote zeeschepen in continu bedrijf en deze werven kregen regerings subsidie, waardoor de kleinere werven niet met deze werven van de Admiraliteit en de compagnieën konden concurreren. In de kleinere havens probeerde de plaat selijke overheid met steun van de gilden het verdwijnen van de scheepsbouw te voorkomen. De lonen werden door de overheid vastgesteld, vreemde werklieden werden geweerd en er werden subsidies verstrekt. Zo was de situatie in Zierikzee en in Veere vanaf het begin van de 17e eeuw. Het bestuur van Middelburg verbood de oprichting van een scheepstimmergilde, misschien omdat de meesten voor de gro te compagnieën werkten. Gedurende de 18e eeuw nam het aantal beperkende en beschermende maatrege len toe, maar deze konden de economi sche problemen en de concurrentie-moei- lijkheden van de particuliere scheepsbou wers in de kleine havens niet oplossen. Deze gingen er hoe langer hoe meer toe over kleine boten te bouwen voor de visserij en voor het verkeer tussen de eilanden. De rampzalige gevolgen van de Napoleon tische oorlogen voor de Nederlandse han del weerspiegelden zich in een nog ver dere afname in betekenis van de Zeeuwse scheepsbouw. Doordat de regering de steun aan de VOC beëindigde werd de mogelijkheid voor het bouwen van grote schepen bedreigd. Men was in Zeeland zeker wel geïnteres seerd in het probleem, getuige een leven dige discussie in het Zeeuwsch Genoot schap der Wetenschappen aan het eind De loodsen van „De Schelde" te Vlissingen in de negentiende eeuw.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1977 | | pagina 17