UEI0SI0PIE
BEELDENDE KUNST IN WEST-VLAANDEREN
casino khokke
gebeurtenissen sinds ongeveer 1950 G. Gyseien
122
Inleiding
Het is niet de bedoeling in onderstaand artikel de ontwikkeling van de beeldende
kunst in West-Vlaanderen aIs zodanig te behandelen. Dergelijke regionalistische
beperking ware weinig zinvol. De aandacht moge veeleer uitgaan naar een aantal
verschijnselendie te maken hebben gehad met de terugslag van de beeldende kunst
op de Westvlamingen, en dus met haar maatschappelijke dimensie.
Ervaring die toelaat over dat onderwerp te schrijven kon overwegend opgedaan
worden bij middel van tentoonstellingen, publikaties en persoonlijke kontakten.
Daarvan is echter geen scherpomlijnd beeld te geven, evenmin, toch niet op dit
ogenblik, een reeds systematische indeling in hoofdstukken. Bronnen daarover zijn
immers moeilijk uit elkaar te houden. Men heeft de indruk levende cellen te kwetsen.
Liefst kan een aantal feiten die vandaag nog belangrijk schijnen worden overlopen,
maar dan onvermijdelijk versierd met enkele subjektieve trekjes.
In 1947 verschijnt te Brussel een gloed
nieuw keurig uitgegeven maandblad on
der de titel Les Arts Plastiques. Het is op
dat moment zowat de enige kunstrevue
met klasse om een door de oorlog fel
beknotte traditie weder op te nemen. In
het eerste nummer bespreekt wijlen Paul
Haesaerts, een jonger kroongetuige van
de Vlaamse expressionisten, de meest re
cente ontwikkeling van de schilderkunst in
België. Hij plaatst daarin centraal de twee
jaren vroeger gestichte groep Jeune Pein-
ture Beige waaruit enkele persoonlijkhe
den zich aan het opwerken zijn als vaan
deldragers van de abstrakte kunst. Twee
oud-leerlingen van Constant Permeke,
twee Bruggelingen, zijn er een tijdlang lid
van: Rik Slabbinck, die vlug ontgoocheld
door de nieuwe richting zijn eigen figura
tieve wegen zal gaan, en Luc Peire, die
zijn visie alsmaar verder zal abstraheren.
Wij moeten daar niet verder op ingaan.
Het tijdschrift Les Arts Plastiques vond
buiten Brussel en het vakmidden geen
grote weerklank. Achteraf beschouwd
blijkt het vooral een spreekbuis te zijn ge
weest van het cultureel leven in de hoofd
stad en van het dikwijls omstreden exposi-
tiebeleid van het Paleis voor Schone
Kunsten in die jaren. In West-Vlaanderen
treft men de acht jaargangen slechts aan
in één openbare bibliotheek, de stedelijke
te Oostende. Merkwaardig is dat juist in
deze stad ook de eerste initiatieven zou
den ontstaan om belangrijke namen uit
het internationaal kunstgebeuren van de
ze eeuw in het licht te stellen.
Brugge
In dat opzicht verschilde Oostende toen
wel grondig van het behoudsgezind Brug
ge. Het artistiek aanbod te Brugge is in de
vijftiger jaren haast vanzelfsprekend ge
groeid uit en rond het eigen patrimonium.
Dit gebeurde, de eerste maal met Gerard
David in 1949, door middel van over
zichtstentoonstellingen, al dan niet in rela
tie met wat musea elders in het land of
buitenlands nopens de grote namen uit de
Bourgondische tijd en zelfs later te bieden
hadden. De exposities genoten gevoelige
officiële steun en stootkracht, en lagen in
het verlengde van analoge gebeurtenissen
te Brussel, waar van de kulturele akkoor
den of van de naoorlogse restauratiefaze
gebruik kon worden gemaakt om onder
meer uit Berlijn en Wenen kunstschatten
te betrekken. Niet alle conservators zijn
toen gelukkig geweest met de enorme risi
co's die zij te nemen hadden. Maar dat is
een ander probleem. Wij kunnen uit dat
Europees vertoon vooral onthouden dat
de duizenden bezoekers (want te Brugge
waren het duidelijk toeristische kasnum-
mers) gelukkig waren met elk min of meer
systematisch overzicht en met de nu reeds
gezochte kataloog die erbij hoorde. Hoe
wel de belangstelling soms moest gewekt
worden met behulp van een vrij kunst
matige sensatie rond een of andere eeuw
herdenking, mag zij ook geïnterpreteerd
worden vanuit een stijgende drang naar
informatie en inzicht. De gewone liefheb
ber werd gekonfronteerd met steeds meer
plastische verschijnselen, dus wilde hij
klaarder zien en orde op zaken stellen.
Vooral tegenover de vervreemdingseffec
ten van de hedendaagse kunst speurde hij
naar persoonlijke zekerheden bij werk dat
zogenaamd de eeuwen had getrotseerd.
Een initiatief zoals Openbaar Kunstbezit,
in Vlaanderen een paar jaren later van de
grond gekomen dan in Nederland, heeft
zijn bijval waarschijnlijk voor een deel ook
te danken gehad aan die geesteshouding,
een soort verzamelwoede die pseudo-en-
cyclopedisch verzadigd werd.
Een gelijkaardige gedachtengang heeft
Brugge, en hiermee wordt even vooruit
gelopen op de feiten, in 1968 ertoe ge
bracht zonder dat de openbare opinie
erom vroeg, voortaan geregeld een over
zicht te verschaffen van de hedendaagse
beeldende kunst in ons land. Maar om
streeks 1950 stond men nog lang niet zo
ver, en de onverlaat die binnen de stad
van Jan van Eyck en Hans Memlinc he
dendaagse avant-garde, of wat hij daar
voor hield, aan de man wilde brengen zag
KHOKKE-HEIST1977