beeldende kunst in West-Vlaanderen 123 er na korte tijd geen brood meer in. Te Oostende lag de situatie duidelijk anders. Oostende Mogelijk is ook op de liefhebber van beel dende kunst toepasselijk wat de Oosten- denaar Karei Jonckheere ooit heeft be weerd van Karei Van de Woestijne, dat deze namelijk ,,de zee nodig had om zijn evenwicht terug te vinden". Medisch meer bevoegden kunnen de waarheid van dat gezegde doorlichten met dieptepsy chologie, maar vast staat dat der bad steden koningin geenszins laboreerde aan enig artistiek verleden wat Brugge wél deed. De geschiedenis kent haar als pïk- turale ervaring immers alleen de zoge naamde ,,couleur Isabelle" toe, zijnde de gepatineerde tonaliteit van de lingerie die deze aartshertogin koppig was blijven dra gen de lange drie jaren dat het beleg van de geuzenvesting had geduurd. Voor het modern Oostende was het leven pas voor goed begonnen omstreeks de eeuwwisse ling, met het ontluiken tot badstad en alles wat dit kon meebrengen aan mondain ver toon en vertier. Zo had de burgemeester beurtelings mogen begroeten: de koning der Belgen in diens eigen villa, de trouwe loze Duitse keizer, én de Shah van Perzië die naar men vertelt in de Kapellestraat een heus bod had gedaan op een winkel juffrouw. Hoewel die „belle époque" in 1967 ter plekke voortreffelijk werd geëvo- keerd, is voor ons panorama belangrijker dat daar, haast binnen een en dezelfde generatie, een triumviraat van schilders is verschenen zonder dewelke vandaag geen geschiedenis meer te schrijven is: James Ensor, Constant Permeke en Leon Spil- liaert. Oostende heeft sindsdien niet meer ver zuimd de dingen zo kosmopolitisch moge lijk aan te pakken, al slaagt het daar uiteraard niet altijd in. Doch toen het in de zomer 1949 zijn Nestor wou eren, gebeur de dit meteen op zulk niveau dat zelfs Brussel het niet beter had gekund. Een twintigtal doeken uit Ensors glorietijd kre gen op de hulde-tentoonstelling het gezel schap van zo'n honderd werken uit het eigentijds pantheon van de schilderkunst, met Braque, Chagall, De Chirico, Dali, Ernst, Klee, Matisse en Picasso. Zulk deel nemersveld was indrukwekkend genoeg om al wie na de oorlog uitzag naar ruimere horizonnen, kordaat elk provincialisme te doen verzaken en voortaan alleen nog oog te hebben voor het betere en het beste. Verbond Deze waardering voor één enkele exposi tie klinkt natuurlijk te veralgemenend. Hoeveel Westvlamingen toen te Oostende Ensor en zijn tijdgenoten gingen bewon deren is in geen statistiek vastgelegd, evenmin de graadsterkte van hun geest drift en wat zij ermee hebben aangevan gen, kortom: de balans van de onmiddel lijke uitstraling en de kansen op een krea- tief moment. Maar in de jaren die volgden en die wij graag doortrekken tot een mar kant 1958, markant omdat men te Brussel de Expo te verwerken kreeg en de wereld daar inderdaad weer iets groter en iets kleiner werd, is bij een aantal mensen van bij ons, vooral bij plastische kunstenaars, het inzicht in het artistiek ge beuren toch iets sneller rijper geworden. Men kon dit uitmaken uit een aantal symptomen. Op de eerste provinciale prijskamp voor schilderkunst, in 1950, haalde een jongere generatie de slag thuis op oudere traditionelen die, op een halve mensenleeftijd, nog altijd niet erin ge slaagd waren het akademisch materiaal in James Ensor, De zonderlinge maskers.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1977 | | pagina 7