god zij lof is geen heel goed duijtz
167
MARNIX VAN
Oorspronkelijke tekst.
Psalm 22.
Mijn Godmijn God, waerom
ver/aetstu my
End van mijn hulp soo verr' versteeckstu
[dy
End' mijn gehuyl laetst troosteloos
voor by
Gaen sonder achten?
Den gantschen dach roep ic met
[aller machten:
Maer du mijn God en eerst niet mijne
dachten.
Ic houd' niet af van schreyen alle nachten
End' swyg doch niet.
Du bist nochtans door s'were lts gants
[gebiet
De heylge Godt: Du buist het lof
[end' liedt
Van Israel in alle sijn verdriet:
Sijn roem end' eere.
Oock hebben wel ons' ouders
voortijts meere
Op dy vertrouwt in haere smert
[end' seere
Du hebts' altoos ontsett end' bevrijt
[Heere
Wt allen noot.
AH' ha er geschrey rees op in dynen
[schoot.
Du stondts' oock by in alle wederstoot:
Sy hoopten vry end' werden noyt
[schaemroot
In haer ghebeden.
Maer ic ben slechts een werden nooit
[schaemroot
In haer ghebeden.
Maer ic ben slechts een eerdtworm
[hier beneden
End' gheene man van alle mensch'
vertreden:
Soo dat het vo/ck sijn spot end'
tafelreden
Met my vast houdt.
ALDEGONDE.
Omgewerkte tekst.
Psalm 22.
Mijn God, mijn God, waerom
[ver/aeststu my?
Waeromme gaet mijn huylen dus
voor by,
Verr' van dijn hulp end troost, a/s
[ick voor dy
Doe mijne dachten?
Den heelen dach roep ick uyt
[gantscher crachten.
En du, mijn God en wilst daer op
[niet achten;
Ick hou niet op van schreyen alle nachten,
End swijge niet.
Daer du nochtans door 'tswere/ts
gants gebiedt
De heylge bist: Ja, 'teeuwich loff
[end liet
Van Israël, in alle sijn verdriet
Blijfstu gestadig.
Dies hebben oock op dijne macht
[grootdadich
Ons ouders vry vertrout; end du
[genadich
Hebs', Heer, verlost, uyt alle lasten
[smadich,
In haren noot.
Als haer geschrey rees tot in dijnen
[schoot.
Du stondst hen by, in allen wederstoot:
Sy hoopten vast, en werden nooit
[schaemroot
In hun gebeden:
Maer ick ben slechts een eirtworm
[hier beneden.
End geenen man: Van yeder man
vertreden,
So dat het vo/ck met my, in alle
[reden.
Den spot vast hout.