cats curiositeit of cultuurbezit?
212
den breng, besef ik heel goed, dat ik daar
mee van de twintigste-eeuwer iets verg dat
hem buitengewoon zwaar valt. Hij is im
mers door allerlei oorzaken geneigd, zijn
eigen eeuw te zien als een tijd met een ge
heel nieuw karakter. Het behoort tot de
overmoed van de moderne generatie, te
menen, dat al het vroegere niet meer dan
voorbereiding van onze tijd is geweest, als
in een gestadige voortgang van duisternis
naar steeds helderder licht.
Dit geloof in de voortuitgang, dat samen
hangt met de ontwikkeling van weten
schap en techniek, moet overwonnen wor
den, willen we ten opzichte van het verle
den meer doen dan glimlachen om die
gekke naïeve onaffe mensen van vroeger.
We dienen bereid te zijn de omgekeerde
gang dan de vooruitgang althans te over
wegen. Wie weet zijn wij in allerlei dingen
kortzichtiger dan onze voorouders. Mis
schien hebben techniek en wetenschap
ons van de bronnen van de echte wijsheid
vervreemd. Wat ik bedoel, valt samen te
vatten in die moeilijke eis, die een beroep
doet op heel onze menselijke inzet en die
ons derhalve op zelfverloochening komt te
staan: de eis van geduldige aandacht.
Dat is waar, zo zal iemand misschien rea
geren, voor Cats is wel enig geduld vereist!
En inderdaad, het heeft geen zin de
ernstige gebreken van zijn poëzie te ver
doezelen. Hij is dikwijls langdradig, zijn stijl
wemelt van de herhalingen, mist al te vaak
spankracht, hij kent alles behalve dichter
lijk raffinement. Het lijstje is nog voor uit
breiding vatbaar ook. Toch geldt voor deze
schrijver wat iemand eens van de Engelse
wijsgeer sir Francis Bacon heeft gezegd:
Niets is gemakkelijker dan zijn tekort
komingen breed uit te meten". En niets is
moeilijker, zouden we daaraan kunnen
toevoegen, dan Cats' deugden in kort be
stek recht doen, zonder overschatting,
maar met optimale erkenning van zijn
kwaliteiten. Want die heeft hij natuurlijk
ook.
Voor het openen van een weg naar Cats, of
tenminste naar begrip voor Cats, is het
goed zijn optreden als volksopvoeder niet
te meten aan hoge normen van poëtische
vormgeving, ook al heeft hij de versvorm
gekozen voor het merendeel van zijn werk.
Cats is geen groot dichter in de zin waarin
tijdgenoten als Hooft en Vondel, Huygens
en Revius dat voor ons zijn: woordkunste
naars die door de vorm-kracht van hun
poëzie ogenblikkelijk overtuigen. De vers
vorm is voor Cats voornamelijk een „voor
wendsel". Wat hij wil is niet, verfijnde ge
dichten maken, maar zijn landgenoten
door middel van verhalen en beelden hel
pen bij het vinden van de rechte weg door
het leven. Dit zag hij als zijn roeping als
schrijver: leermeester van zijn eenvoudiger
medemensen te zijn. Aan die roeping
mogen we hem toetsen.
Dit impliceert onder meer, dat de over-dui-
delijkheid van Cats' stijl niet een kwestie
was van onvermogen, maar van „pro
gramma". Cats wil de massa bereiken. Zijn
simpelheid, die ons tergen kan, was het
resultaat van een keuze. Dat valt te de
monstreren aan de hand van een docu
ment dat in de Nederlandse literatuurwe
tenschap nog nooit aan de orde is ge
weest. Onder de handschriften van Con-
stantijn Huygens heb ik een anoniem
blaadje aangetroffen, waarop kritische
kanttekeningen geschreven staan bij een
bepaald gedicht van Huygens. Ik geloof,
dat belangrijke velletje papier met zeker
heid aan Cats te mogen toeschrijven. Wel
nu, Cats' opmerkingen over Huygens'
woordkeus en zinsbouw betreffen niet zel
den de vraag of het wel gebruikelijk Neder
lands is wat Huygens heeft neergepend.
En soms doet hij een voorstel-tot-wij-
ziging, met het motief: zo wordt het voor
de eenvoudigen begrijpelijker. Het is hier
niet de plaats om op deze dingen in te
gaan. Maar we worden zo wel versterkt in
onze opvatting, dat de eenvoud van Cats
programmatisch was. De dichter moet net
als Luther gedacht hebben: „Ik preek voor
de boeren, dan begrijpen de geleerden het
ook".
Waar ik vervolgens op wijzen wil, dat is dat
in Cats' tijd de voor ons normale eis van
literaire oorspronkelijkheid niet zo gold als
nu. Het is Cats, bij het vinden van zijn ver
haalstof, niet begonnen om originaliteit.
Op dit punt moeten we hem vergelijken
niet met een modern literator, maar met
een maker van televisieprogramma's. Als
hij iets vindt dat hij gebruiken kan, zal hij
het niet laten liggen. De herkomst van de
stof is niet in het geding. Wat telt is de ge
schiktheid voor het doel: een zo groot
mogelijk publiek vermaken en onder
richten. Cats doet daarbij wat de TV doet:
zich aanpassen aan een laag ontwikke
lingsniveau. Maar hij probeert ook, de „kij
kers", zedelijk, maatschappelijk, gods
dienstig, op een hoger niveau te brengen.
Dat is in elk geval zijn oprechte bedoeling.
En om de vergelijking nog even vol te
houden: als het om kijkcijfers gaat, haal
den Cats programma's een uitzonderlijk
hoge score. Anders gezegd: hij heeft met
zijn werk bereikt wat hij beoogde: lectuur
bezorgen aan de gewone man. Hij brak i
door de omheining van de elitaire renais-
sancecultuur heen en deelde het door hem I
klaargestoofde voedsel met gulle hand uit
aan ieder die er smaak in vond. Daarom I
moet men niet gering denken van de cul-
tuurhistorische betekenis van zijn optreden
als didactisch dichter. En zeker in onze
zich democratisch noemende samenleving
mag men eigenlijk rekenen op veel waarde-
ring voor een dichter die van het populari
seren van een elitaire cultuur zijn levens
werk maakte.
Het woord „kijkcijfer" helpt ons aan een
geschikte overgang naar de inhoud van
Cats' werk. Wie de foliant met Alle de Wer-
cken van Vader Cats openslaat, wordt
meteen getroffen door de prachtige pren
ten van Adriaen van de Venne. Die hebben
zonder twijfel een grote rol gespeeld in het i
populair worden van dit dichtwerk. Zelfs
analfabeten konden er plezier aan beleven.
Maar de prenten en de gedichten staan niet
als losse elementen naast elkaar. Ze
vormen een structurele eenheid. En als we
dan bedenken, dat Van de Venne zijn
tekeningen maakte bij de gedichten, wordt
het duidelijk dat die poëzie ook zonder de
plaatjes een hoge mate van concreetheid
bezit. Cats staat met zijn gedichten midden
in de alledaagse werkelijkheid. De bele
rende docent is doordrongen van het be
lang van de aanschouwelijkheid in het on
derwijs.
Toch is dat „concretisme" dieper gewor
teld dan in het inzicht van de didacticus.
Het vindt zijn diepste grond in Cats' visie
op de werkelijkheid als schepping van God
en als werk-plaats van de mens. De ge
schapen werkelijkheid is om allerlei
redenen de moeite van aandachtige obser-
vatie waard. Ten eerste ieder schepseltje
op zichzelf al, in zijn eigensoortigheid. En
dan kan men ook in het nietigste diertje
Gods creativiteit bewonderen. En behalve
die heen-wijzing naar de Schepper kan
men er allerlei lessen uit putten, in zoverre
men er parallellen in ontwaren kan van het
leven in gezin en maatschappij. Zoals be
kend geeft Cats in zijn Sinn- en Minnebeel
den een drievoudige toepassing van de
prent, respectievelijk in erotische, maat
schappelijke en godsdienstige zin. De