DE WERKENDE JONGERE voorzieningen en perikelen A. Buijs 13 Indien we het over werkende jongeren hebben, kan dit bij de lezer associaties oproepen, die variëren van 'partieel' leerplichtige jongens en meisjes, die zwaar balend het volledig dagonderwijs hebben afge sloten tot jongens en meisjes, die eveneens het volledig dagon derwijs hebben voltooid en redelijk tot goed gemotiveerd een keus hebben gemaakt om bijv. timmerman, automonteur, verzorgingsas sistente te worden en daartoe een primaire opleiding in het kader van het leerlingwezen volgen, zonder daartoe door de leerplichtwet te worden verplicht. Beide associaties passen in het kader van dit artikel. Ook het meisje, dat op haar sloffen op het eind van haar 10 jaar vol ledig dagonderwijs voor het M.A.V.O. is gediplomeerd, maar op grond van haar leeftijd nog niet toelaatbaar is voor een in-service-opleiding in bijv. de verpleeg- sector, valt onder het begrip werkende jongere. Wellicht dat vanuit de criteria leeftijd en wel of geen volledig dagon derwijs in de zin van de W.V.O. de meest kernachtige en objectieve typering is te geven, n I. a) werkende jongeren, indien tussen de 16 en 18 jaar en geen volledig dagon derwijs meer wordt gevolgd; b) jong volwassen, in de leeftijdscate gorie van 18-23 jaar (leeftijdslimiet voor het wettelijk minimumloon) en eveneens geen volledig dagonderwijs meer volgend; c) volwassenen, 23 jaar en ouder en geen volledig dagonderwijs meer volgend. Uit deze versimpelde afbakening mag niet te snel worden afgeleid, dat de onder b en c genoemden, indien nog wél vol ledig dagonderwijs wordt gevolgd, het stadium van de volwassenheid nooit be reikbaar zou zijn. Over de groepering werkende jongeren is nogal het een en ander gepubliceerd als het ging om theorieën m.b.t. aanleg- en milieufactoren, (midden)klasse-onder- wijs, gelijke onderwijskansen, enz. On danksdat heeft dez.g. werkgroep voorbe reiding tweede dag in 1974 in een advies aan de Minister van O. en W. gecon stateerd, dat er nog maar bar weinig be kend was over de kenmerken van 'de werkende jongere', die van belang waren voor het onderwijs. Op dit moment is wetenschappelijk onderzoek voor deze groepering door het Instituut voor Toe gepaste Sociologie te Nijmegen in gang gezet. Eerlijk gezegd, verwacht ik weinig op zienbarende ontdekkingen van dit onder zoek. De onderwijsinstituten Welke (onderwijs)instituten richten zich nu concreet op bedoelde groepering? 1e) een aantal scholen voor lager tech nisch en huishoudschoolonderwijs waaraan nog z.g. part-time afdelin gen verbonden zijn; 2e) zelfstandige streekscholen voor be roepsbegeleidend onderwijs; 3e) zelfstandige vakscholen, waaraan slechts 1 opleiding verbonden is; 4e) landelijke en regionale organen voor het leerlingwezen; 5e) avondonderwijs, zoals avondmavo, -meao en -havo; 6e) vormingsinstituten en levensscho len. Een stukje geschiedenis. Tot 1972 werden alle opleidingen in het kader van het leerlingwezen in Zeeland gegeven aan scholen voor lager tech nisch en huishoudonderwijs, met uitzon dering van het slagersvakonderwijs. Een opleiding volgens het leerlingwezen be rust op twee pijlers; nl. het onder leer overeenkomst volgen van de praktijkopleiding in een bedrijf dan wel bedrijfsschool en het - aanvullend theoretisch onderwijs aan een school voor beroepsonderwijs. Opleidingen in bijv. de metaalnijverheid, de bouwnijverheid, de elektrotechniek, de motorvoertuigenbranchezijn eral heel lang. Landelijke organen voor het leer lingwezen zoals Bemetel/Smecoma, V.E.V. en B.E.V.A.M., zijn in en buiten de bedrijfstak dan ook bekende begrippen. Uitgangspunt was en is nog steeds, dat de leerling het vak leert in de praktijk van het beroep. Afhankelijk van de aard van de branche of de grootte van het bedrijf, gebeurt dit in depraktijkopleiding meer of minder beschut. Dit inoefenen op het vak varieert van volledig produktiewerker, tot het volgen van de praktijkopleiding in een z.g. leerhoek van het bedrijf tot aparte en volstrekt niet op produktie gerichte be- drijfsscholen. Deze laatste vinden we eigenlijk uitsluitend in de grotere indu striële bedrijven, zoals de K.M.S., de Hoechst, de Vitrite en nog enkele be- 'drijven. Opleidingen in het leerlingwezen waren en zijn nog veelal op de 'jon- gensberoepen' gericht. Zoals gesteld, werd het z.g. algemeen en op het beroep gericht onderwijs aan de L.T.S.-en en in enkele opleidingen aan Huishoudscholen gegeven. Veelal was dit aanvankelijk in avond, dan wel in dag/avondverband. Vormingswerk In het gebied Midden- en Noord-Zeeland, omvattende de vroegere eilanden Wal cheren, Noord- en Zuid-Beveland, Schouwen- en Duiveland en Tholen, fun geerde tot februari 1971 nagenoeg geen vormingswerk voor werkende jongeren. Enkele plaatselijke Zonnebloeminstituten leden feitelijk een armzalig bestaan. Vanaf februari 1971 is hier werkzaam de Stichting Vormingsinstituten voor Wer kende Jóngeren in Midden- en Noord- Zeeland met vestigingen te Middelburg, Vlissingen, Goes en Zierikzee. In Zeeuwsch-Vlaanderen werd al reeds enkele jaren vormingswerk voor wer kende jongeren verricht door: Stichting Levensschool voor Werkende Jongens in Zeeuwsch-Vlaanderen met vestigingen te Hulst en Terneuzen; Stichting Vormingswerk voor Wer kende meisjes te Hulst; Stichting Vormingswerk voor Leerplichtvrije Vrouwelijke Jeugd te Terneuzen. De filosofie van het beroepsbege leidend onderwijs Toen het onderwijs aan de L.T.S.-en en ook aan de andere vormen in het lager beroepsonderwijs zich meer en meer ontwikkelde van beroepsopleidend naar algemeen vormend en beroepsvoorbe reidend voor de leeftijdscategorie 12- 16-jarigen en het bedrijfsleven steeds ge specialiseerdere eisen ging stellen, ont stonden er stromingen die pleitten voor een structurele ontkoppeling van oplei ding in het leerlingwezen aan scholen voor lager beroepsonderwijs.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1978 | | pagina 13