DE HOGESCHOOL ZEELAND
Dr. Ir. C. A. M. Mouwen
een universiteit in voordeelverpakking?
Gedurende de laatste jaren is in kringen van het Hoger Beroeps
Onderwijs (HBO) binnen de provincie Zeeland een diskussie op gang
gekomen over het toekomstperspectief voor het Hoger (Beroeps)
Onderwijs in deze regio. De direkte aanleiding daartoe vormt een al
jarenlang slepende aanvraagprocedure voor de vestiging van een
school voor Hoger Ekonomisch en Administratief Onderwijs (HEAO)
in deze provincie. Op instigatie van het Ministerie van Onderwijs en Weten
schappen en via een initiatief van de Provinciale Onderwijs Commissie
hebben de instellingen vcfor HBO elkaar gevonden in een overleg dat o.a.
ten doel heeft de impasse in de genoemde aanvraagprocedure te door
breken.
Parallel aan dit typisch Zeeuwse en
doelgerichte overleg was inmiddels lan
delijk een door het Ministerie van Onder
wijs en Wetenschappen geïnitieerde dis
kussie op gang gekomen over de her
structurering van zowel het huidige we
tenschappelijk onderwijs (Universiteiten
en Hogescholen) als het huidige Hoger
Beroeps Onderwijs.
Het gevolg hiervan was, dat het in Zee
land al op gang gekomen HBO-overleg
haar diskussies over mogelijke vestiging
van een HEAO in Zeeland heeft verbreed
tot een meer principiële benadering van
de (re)organisatie van het Hoger Onder
wijs nieuwe stijl in deze regio. De prakti
sche consequentie hiervan is o.a. dat in
de diskussies de vestiging van een HEAO
in Zeeland wel een zeer belangrijk doch
niet meer een exclusief doel is. Deze dis
kussie heeft zich inmiddels ook al meer
algemeen gericht op de mogelijkheden
om in deze provincie te komen tot een
vergroting van het aantal opleidingsmo
gelijkheden. Dit zou te bereiken zijn zowel
door vergroting van het aantal stu
dierichtingen aan de bestaande opleidin
gen als door vergroting van het aantal
opleidingen zelf. In een belangrijke door
het Ministerie van O W terzake uitge
brachte nota getiteld: 'Hoger Onderwijs
in de Toekomst' (HOT-nota) 1), wordt als
einddoel van een dergelijke ontwikkeling
gezien de vorming van nieuwe instellin
gen van Hoger Onderwijs naast de be
staande voor Wetenschappelijk Onder
wijs.
Deze nieuwe instellingen krijgen de niet
nieuwe naam: 'Hogeschool'. Deze naam
geving dient niet verward te worden met
de huidige aanduiding 'Hogeschool' voor
enkele gespecialiseerde instellingen voor
Wetenschappelijk Onderwijs. Deze in
stellingen zoals b.v. Ekonomische en
Technische Hogescholen gaan in de toe
komst allemaal 'Universiteit' heten. Door
deze ontwikkelingen komen ook de oude
Zeeuwse wensen m.b.t. de vestiging van
een 'Zeeuwse Universiteit' weer opnieuw
in de belangstelling. De pleidooien hier
voor van zowel Verboon als Verburg 2)
zijn in essentie gebaseerd op een aantal
gedachten die ook ten grondslag liggen
aan de huidige plannen om in het ver
lengde van het HOT-nota te komen tot de
vestiging van een 'Hogeschool' nieuwe
stijl in Zeeland. In het nu volgende zullen
tegen de achtergronden van de landelijke
ontwikkelingen de wenselijk- en moge
lijkheden om in Zeeland tot zo'n Hoge
school te komen nader worden bekeken.
De landelijke ontwikkelingen in het
Hoger (Beroeps) Onderwijs
Al in het begin van de jaren '60 werd door
enkelen, waaronder Posthumus 3), inge
zien dat verdere uitbouw van de toen in
zwang komende gedachten over 'Hoger
Onderwijs voor velen' in plaats van 'We
tenschappelijk Onderwijs voor enkelen'
weldra onbetaalbaar zou worden. Aange
zien echter in die tijd voor velen de bomen
van onze ekonomische groeimogelijk
heden nog nagenoeg tot in de hemel
reikten, vonden de toen geuite waar
schuwingen voor een (financieel) vast
lopend universitair onderwijssysteem
weinig weerklank. Het zijn pas de later
inderdaad opgetreden ontsporingen van
dit systeem zoals drastische beperkingen
van de toelating via loting c.q. een nume
rus fixus en de in de toekomst nog
dreigende drastische verstoring van het
evenwicht tussen vraag en aanbod van
academici die een herbezinning op de in
dertijd gedane suggesties hebben bevor
derd. Daar komt bovendien nog bij dat
hoewel de studentenaantallen in het W.O.
nog steeds toenemen de samenleving nu
al niet meer bereid is evenredig daaraan
financiële middelen ter beschikking te
stellen. Mede onder invloed van deze
ontwikkelingen zijn door de respectieve
ministers van Onderwijs 4) in het begin
van de jaren '70 plannen uitgewerkt om
het pakket aan Hoger Onderwijsvoorzie
ningen optimaler aan te passen aan ener
zijds de te verwachten maatschappelijke
en sociale vraag naar onderwijs en an
derzijds de beschikbare financiële mid
delen. Dat deze kosten zowel totaal als per
studerende niet gering zijn en bovendien
sterk verschillen vertonen tussen oplei
dingen in het HBO en het W.O. moge
blijken uit onderstaande begrotingscij
fers voor 1978.
Dit heeft tenslotte geleid tot het ver
schijnen in 1975 van de genoemde HOT-
nota. Hoewel het voorgaande moge sug
gereren dat de herstructurering van het
Hoger Onderwijs vooral een financieel
bepaalde zaak is, hetgeen niet te ontken
nen valt, is het toch goed melding te ma
ken van een aantal argumenten die op
onderwijskundige en organisatorische
gronden pleiten voor een ontwikkeling
zoals die in de HOT-nota is aangegeven.
Ten eerste valt daarbij dan te denken aan
de in de toekomst te verwachten grote
instroom van HAVO-afgestudeerden die
een passende vervolgopleiding in het
Hoger (Beroeps) Onderwijs verlangen.
Ten tweede dringt meer en meer het be
sef door dat een universitaire weten
schappelijke opleiding in een groot aantal
gevallen niet de meest optimale voorbe
reiding is op een maatschappelijke car
rière, doch dat een moderne niet univer
sitaire maar wèl hogere opleiding voor
een groot aantal funkties een betere uit
gangspositie garandeert.
Een dergelijke opleiding zou in een aantal
gevallen waarschijnlijk ook beter passen
bij de capaciteiten van de studenten die
nu nog bij gebrek aan zulke hogere oplei
dingen dikwijls een wetenschappelijke
opleiding kiezen en daar door gehele of
gedeeltelijke mislukking, het 'rendement'
van dit onderwijs zeer nadelig beïnvloeden
en daarmee de kosten per student aan
merkelijk verhogen.
Tenslotte valt op te merken dat men thans
in een aantal gevallen wel gedwongen is
een universitaire opleiding te volgen om
dat geen pendant daarvan in het HBO be
staat. Met name valt daarbij te denken
aan studierichtingen als klassieke en mo-