de kleine school en de kleine kern
31
het kleine - stijging; in de gemeenten
Hulst, Oostburg en Domburg neemt het
aantal 4tot en met 11-jarigen het meest af
tussen 1977 en 1981: met ruim 15%.
In een notitie van het Provinciaal Op-
bouworgaan in Zeeland 5) is een over-
zichtgevoegd van kernen inZeeland waar
de integratie van kleuter- en lager onder
wijs tot specifieke problemen aanleiding
kan geven. Bij dat overzicht is een directe
relatie gelegd met de in het ontwerp van
wet genoemde opheffingsnorm van 75
leerlingen. In 31 kernen met op dit mo
ment één lagere school en (in enkele ge
vallen nog) één kleuterschool hebben de
scholen samen nu reeds minder dan 75
leerlingen. In deze 31 kernen daalt het
aantal 4- tot en met 11-jarigen tussen
1977 en 1981 bovendien met 15,3%. Het
zal duidelijk zijn dat aan het voortbestaan
van vele van deze scholen als zelfstandige
scholen ernstig moet worden getwijfeld.
Zelfs de vestiging van een dependance
als basisvoorziening zal in veel gevallen
niet mogelijk zijn. Verder zijn er nog:
- 2 kernen met 2 lagere scholen (van ver
schillende richtingen) en één kleuter
school die samen nu eveneens minder
dan 75 leerlingen hebben;
- 2 kernen met 2 lagere scholen (van ver
schillende richtingen) en één kleuter
school, waar de scholen samen meer
dan 75 leerlingen hebben maar ieder
afzonderlijk minder dan 75 leerlingen;
- 17 kernen met2 of meer lagere scholen
en één of meer kleuterscholen met
scholen (richtingen) die minder dan 75
leerlingen hebben.
Mogelijkheden voor het behouden
van de kleine school in de kleine ker
nen: een verkenning
Ondanks het feit dat het ontwerp van wet
op het basisonderwijs zoals het nu 'ter
tafel' ligt nog niet - met eventuele wijzi
gingen- de Tweede Kamer is gepasseerd
en ondanks het feit dat noch de datum
van invoering noch de aard van over
gangsmaatregelen bekend is, is het
noodzakelijk tijdig mogelijkheden voor
het behoud van de school als basisvoor
ziening in het dorp te onderkennen.
Ondanks het feit dat vanuit onderwijs
kundig en pedagogisch-didactisch oog
punt nooit is onderzocht welk minimaal
aantal leerlingen en leerkrachten is ver
eist, zal het duidelijk zijn dat een basis
school van bijvoorbeeld 5 leerlingen een
onmogelijkheid is.
Voorzover een kern één kleuterschool
en één lagere school heeft van de
zelfde signatuur met voldoende leer
lingen, maar met verschillend bestuur
lijken er op het eerste gezicht weinig
problemen.
In de gemeenten Borsele 6) waar
schoolbesturen, oudercommissies en
personeel reageerden op de uitge
brachte onderwijsnota, worden de
volgende mogelijkheden genoemd:
a. Centrum-school in één kern met
dependance (voor 4-8 jarigen) in
nabijgelegen kern.
b. Centrum-school in één kern met
dependance (4-12 jarigen) in nabij
gelegen kern.
c. Centrum-school in één kern met
dependances (4-8 jarigen) in nabij
gelegen kernen.
d. Samenwerkingsschool tussen
openbaar en bijzonder onderwijs in
één kern.
e. Samenwerkingsschool tussen
openbaar en bijzonder onderwijs in
één kern en een dependance (4-8
jarigen) in een nabijgelegen kern.
f. Centrum-school in één kern, die
eveneens bezocht wordt door de 4
tot 12-jarigen vanuit een nabijge
legen kern.
g. Streekschool (van een bepaalde
richting) die bezocht wordt door 4
tot 12-jarigen uit meerdere (vaak
ver van elkaarverwijderde) kernen.
Santema 7) pleit voor streekon-
derwijs-gemeenschappen. Hij geeft
aan dit alternatief de voorkeur boven
het 'rustig afwachten' (of wel koude
sanering) en het stichten van centrale
scholen in de grotere kernen. Hij ken
merkt het door hem bepleite alter
natief als 'open' en 'rekbaar' in die zin
dat een streekonderwijsgemeen-
schap:
- meer of minder ver kan gaan wat de
samenwerking betreft
- meer of minder scholen kan bevat
ten
- aangepast kan worden aan de re
gionale situatie
- een verbinding kan zijn tussen één
of meer scholen aan een grote
school (de gedachte van een de
pendance)
- in meerdere of mindere mate kinde
ren naar centraal gelegen kernen
kan brengen
- een verbinding kan zijn van onder
bouw (4-8 jaar) in meerdere kernen
en bovenbouw (8-12 jaar) in een
centraal gelegen kern.
Overigens de door Santema genoemde
mogelijkheden zijn voor een deel terug te
vinden in het hiervoor genoemde voor
beeld van de gemeente Borsele.
1. Op deze problematiek wordt uitvoerig ingegaan in
bijvoorbeeld de 'Studienota kleine kernen'. Provin
ciale Planologische Dienst van Noord-Holland, ja
nuari 1976 blz. 4-7.
2. a 'Discussienota bewoningspatroon', Provinciale
Planologische Dienst voor Zeeland, juli 1975, blz. 3.
b. 'Dorpenonderzoek'. Het Zeeuwse dorp door de
bewoners bekeken. Provinciale Planologische
Dienst, Economische Technologische Instituut, Pro
vinciaal Opbouworgaan. Middelburg, oktober 1976,
blz. 91
3. Betreffende voor- en nadelen van de kleine school
kan de volgende literatuur worden genoemd.
A 'De kleine kleuter en lagere scholen. Positiebepa
ling en perspectief'. Nota van het centraal over
leg kleine scholen waarin deelnemen de Provin
ciale Besturen van Drenthe, Friesland, Gronin
gen, Zeeland en het Landelijk Contact van On
derwijsraden en -Commissies, september 1977.
B. Santema, M. 'Onderwijsbeleid en regio. De kleine
school als kapstok' Leiden 1974.
C 'Kleine scholen in Zeeland' Interimrapport Pro
vinciale Onderwijscommissie Zeeland. Middel
burg 1974.
D Van Os, J. 'De kleine school op het platteland'
Stichting Opbouw Drenthe, Assen 1975.
E. Van Eyndhoven, S. J. C. 'Mogelijkheden kleine
scholen'. 1975.
4 Bron: Maandstatistiek bevolking van het Centraal
Buro voor de Statistiek.
5. Ovaa, W. 'De (kleine) basisschool in Zeeland'. Pro
vinciaal Opbouworgaan Stichting Zeeland. Augus
tus 1977
6. 'Eerste beleidsvisie op het onderwijsgebeuren in
onze gemeente'. Borsele maart 1976
7. Santema, M. 'Het voorbeeld-karakter van het kleine
scholen-vraagstuk voor het onderwijsbeleid', juli
1975.