een zeeuw buiten zeeland: ir. arie p. minderhoud
85
In de NOP kreeg Minderhoud opnieuw in
tensief met Zeeland te maken, niet zoals
met iedere provincie, die kolonisten
mocht leveren, doch ingevolge een besluit
van de regering Walcheren na de oorlogs
ramp te saneren en het tekort aan cul
tuurgrond op het eiland te compenseren
elders in het land. ,,ln de eerste plaats in
de Noordoostpolder zijn in de jaren 1949
tot en met 1952 in totaal 118 bedrijven in
deze polder verpacht aan Walcherse boe
ren". Deze zin is de tweede uit een artikel
dat Minderhoud over de Walcherse boe
ren in de Noordoostpolder schreef in de
gedenkbundel opstellen ter ere van Sme-
dings levenswerk bij diens afscheid
Langs gewonnen velden" (1954). Hij be
schrijft daarin de resultaten van een mon
delinge enquête van 1953 onder de 85
gezinnen die in de drie eerste jaren in de
polder waren komen wonen en conclu
deert zonder voorbehoud, dat de vrees,
als zouden de Walcherse gezinnen in het
nieuwe land niet kunnen aarden onge
grond is gebleken.
Ondertussen was hij ook Voorzitter van de
NAK (1955-1970), die in Wageningen ge
vestigd was en waar hij zijn jarenlange er
varing op dat gebied ten nutte kon maken.
We spraken nog met D. J. van der Have
uit Kapelle, die in het DB van de NAK zat
over die voorzittersperiode. Toen Minder
houd kwam trof hij in dat conglomeraat
van belangentegenstellingen tussen land
bouw (vermeerderaar en verbruiker), kwe
kers (producenten) en handel een barre
achterstand erfenis van een te lang ge
bleven voorganger aan. Met behulp
van een goed en nieuw secretariaat wist
hij systematisch en onverstoorbaar de ge
hele zaak binnen een jaar ,,op te scho
nen" en verhoudingen te stroomlijnen. In
1961 werd er nog een nieuwe en wat zijn
beroepsmatige leven betreft, zou men
kunnen zeggen, laatste aanval" op hem
gedaan. J. M. van Bommel van Vloten, de
oud-Gedeputeerde van Zeeland, was na
zijn loopbaan in de coöperatieve suikerin
dustrie, Voorzitter van het Bestuur van de
Landbouwhogeschool geworden. Zijn
leeftijdsgrens naderde en hij zocht een op
volger, die dan een volledige dagtaak zou
krijgen. Zo werd Wageningen Minder-
houd's eindstation (1 januari '63-1 decem
ber '70), nadat hij eerst zelf een opvolger
moest vinden (dr. ir. W. M. Otto).
De NOP, zegt hij, op mijn vraag, was de
mooiste tijd van mijn leven, voor Gronin
gen. Je kon er een stuk vrijheid beleven,
zoals waarschijnlijk nauwelijks ergens an
ders in Nederland mogelijk was. Je had
met mensen te maken uit alle hoeken van
het land. Er werd nieuw land gemaakt, er
werd gebouwd, nederzettingen gesticht,
pachters en middenstanders gezocht en
geselecteerd, er moesten kerken, scholen,
havens, horeca-bedrijven, banken komen,
kortom alles kon van nul af tot optimaal
gestalte worden gegeven. Als je dan, zo
als een paar jaar geleden, op een jubi
leumbijeenkomst van de polder, daar zo'n
1500 kolonisten" met hun vrouwen ont
moet, dan en hier treft men even be
wogenheid in de stem van deze in door
snee zo nuchtere en gewone persoonlijk
heid doet dat je wat.
In Wageningen, vervolgt hij, was dat heel
anders. Ik kwam er als een kat in een
vreemd pakhuis. Wel kwam ik er anders
zins al vrij vaak vanwege de NAK, terwijl
ik er immers twee broers had wonen. Heel
veel ging er afhangen van de verhouding
tot de rector-magnificus. Dat was in
eerste instantie Eysvogel en die heeft mij
de eerste jaren in de feitelijkheden en om
standigheden ingewerkt. Dat was nodig,
want ik stond voor een volkomen vreemde
zaak. En het is ook gezond, een dergelijke
overschakeling, wantje wordt weer losge
wrikt uit een gevestigd patroon en dient je
in te stellen op nieuwe verhoudingen. Ook
over de vijf jaren samenwerking met de
opvolger van Eysvogel, Hellinga, niets dan
lof. Mijn werk bestond o.a. aan het op
nieuw leiding geven in de bouwsector,
waar de nodige nieuwe laboratoria tot
stand kwamen en verder rentmeesters-
werk als aankoop en ruiling van gronden.
In 1964/65 kwam de geboortegolf los, met
de overal in het hoger onderwijs nog wel
bekende problematiek. Het 50-jarig be
staan van de Landbouw Hogeschool kon
in 1968 nog in alle rust gevierd worden.
Toen evenwel daarop in Frankrijk de stu
dentenonlusten losbraken, werd de sfeer
ook in Wageningen anders. Weliswaar zat
het Bestuur in de luwte van het Rectoraat,
dat de eerste linie vormde, maar bij span
ningen in 1969 stelde Minderhoud zijn va-
cantie toch maar uit, om althans geza
menlijk moeilijkheden het hoofd te kunnen
bieden. Het jaar daarop volgde een hart-
infarctje en waar de arts gebood niet meer
dan vijf maal zeven uur werken, is hij er
toen uitgestapt op 68-jarige leeftijd.
Dat betekende niet van alles naar niks. Hij
was in 1964 Ebels (sinds 1945 Commis
saris van de Koningin in Groningen) op
gevolgd als Voorzitter van de Zuiderzee
raad en toen deze Raad omgevormd werd
tot Commissie van de Raad van de Water
staat betekende dat het lidmaatschap van
die Raad tot 1972.
De zelfdoener Minderhoud heeft nog
steeds werk genoeg: ,,lk heb een oud huis
en een grote tuin, ik ben o.a. nog voor
zittervan het Centraal Stembureau van de
Landbouwhogeschool en adviseur voor
bouwzaken van de stichting Studenten
huisvesting hier. Ook vervul ik nog met
plezier de functie van voorzitter van de
Commissie van Advies van de proefboer-
derij van de NAK in de Noordoostpolder
(dr. Oostwijn Botjes-hoeve). De jaren
door ben ik de contacten met Zeeland
blijven onderhouden, o.a. via broer Bram.
En uit grootvaders boerderij resteert ons
nog een stukje grond in Borssele. Mijn
dochter woont in Zeeland, zij en haar man
zijn maatschappelijk-agrarisch zeer geïn
teresseerd. Zij was hoofdingelande van 't
Vrije van Sluis en is dat nu weer geworden
in Zuid-Beveland."
We roeren nog het bedrijfsgrootte-pro-
bleem in de Zuiderzeepolders aan en het
punt van het niet-wonen op de boerderij,
maar in de dorpen daar en verdere ervarin
gen met de Zeeuwse boeren en eventueel
buitenland. De antwoorden zijn zoals alle
kort, duidelijk en zakelijk. Toen wij de
eerste tijd bedrijven uitgaven, waren die
aan de kleine kant, in de jaren '60-'70 mis
schien net andersom, waarschijnlijk moet
men nu wat terug. Bij het eigen beheer
er zijn thans nog 29 bedrijven in de NOP in
handen van de Staat zat de rentmees
ter met het probleem hoe krijg ik de
inmiddels te kleine groter.
In 1958 stelde Prof. Hofstee dat over 25
jaren geen boer meer op het bedrijf zou
wonen, doch allen in 't dorp. A.P. geloof
de daar niet in en zei: de meesten zeker
niet. Eén boer woonde bij zijn weten in
Lelystad, doch naar hij net vernam, is
deze dit voorjaar naar zijn boerderij terug
gekeerd. Zijn indruk is dat de Zeeuwen het
in de polder ook op lange termijn in 't al
gemeen goed gedaan hebben. De Wal-
chenaars kropen in het begin bij elkaar.
Wat men niet voorzien had, was, dat zij
ook in bepaalde gevallen de onderlinge
vete's zouden meenemen.
Wat het buitenland betreft: ,,wij deden 't
op onze eigen manier. De inpolderingen
bijvoorbeeld in Sleeswijk-Holstein zijn veel
meer waterstaatkundige werken. In de
Po-delta ook de moeite van het aanzien
waard overheerste nog handwerk, om
dat men daar steeds overschot aan arbeid
kent."