hoofdplaat, op de kentering van het getij 116 in het gebied van het Committimus (Axel, Terneuzen, Biervliet), geen stukje schor, hoe klein dan ook, onbedijkt lieten liggen. De Kleine Zoutepolder onder Biervliet was maar 56 gemeten groot, de Grote Zoute polder slechts 200 gemeten, doch ze wer den toch maar ingedijkt. En nu liggen daar vijf- tot zeshonderd gemeten rijp om te bedijken, al jaren onrendabel, uitge zonderd dan de zes schaapskooien op de evenzoveel stellen in de schorren van de Hoge Plaat. Schorer vindt dat een schier onverteerlijke zaak, vooral als hij na wat rekenwerk concludeert dat de nieuwe pol der 8.0.0. per gemet zal gaan kosten. Zijn geschrift lokt een verhandeling van Leendert van Oosdorp uit. Leendert was landbouwer in de Helenapolder, die juist aan het gewraakte schorrencomplex grensde. Hij stelt dat de Staten van Zee land de rechtmatige eigenaren van de schorren zijn, want de Graaf van Vlaande ren mag volgens een scheidingsakte van 11 oktober 1504 recht spreken langs de Wester-Schelde zover hij met zijn zwaard of roede van justice" in het water kan gaan. De aanspraken van de Heer van Breskens, neemt Van Oosdorp nauwelijks serieus, want die kan niet aantonen in hoeverre zijn vroeger verdronken gebied in het he dendaagse schorrencomplex is opgeno men. Hetzelfde geldt voor Het Vrije Van Sluis, dat aanspraak maakte op de rechtspraak in dat gebied. In de zestiende eeuw ging de parochie Gaternesse verloren, een pa rochie die aan de oostgrens van het rechtsgebied lag van Het Vrije. In hoe verre de opgewassen schorren van de Hoge Plaat deel uitmaakten van de vroe gere parochie Gaternesse was moeilijk vast te stellen, maar Van Oosdorp be schikte over gegevens, waaruit bleek, dat de kerk van Gaternesse, net buiten de schorren van de Hoge Plaat lag. De magistraat van Biervliet meende ook eisen over de rechtspraak in dit gebied te kunnen opvoeren, omdat Biervliet oud tijds een voorname stad was met een groot rechtsgebied. Trouwens de stelle- naars op de Hoge Plaat vielen al sinds een eeuw onder de Biervlietse rechtspraak. De erven Cats, die de tienden in Biervliet be zaten, meenden dat deze tienderechten ook voor de nieuwe polder zouden gel den, omdat de schorren aanwassen aan Biervlietse gronden waren. Na deze kwamen er nog diverse geschrif ten, waarbij de kwestie steeds duidelijker kwam te liggen. De eigendomsrechten werden voornamelijk opgeëist door de Raad van State en de Staten van Zeeland. De eerste meende dat de schorren aan wassen waren aan het gebied van IJzen- dijke, een stadje dat in Staats-Vlaanderen lag. Derhalve was het schorrengebied staatse grond. De Staten van Zeeland spraken van een opwas in de Wester- Schelde. De rivier behoorde van oudsher aan de Graaf van Zeeland, zodat ook de opwas in de rivier aan Zeeland toekwam. Met een hoeveelheid van oude kaarten en processtukken werden de argumenten van de ene partij door de andere ont kracht, maar overtuigende bewijsvoering kwam niet naar voren. In februari 1775 kreeg de Goese burgemeester en lid van de Staten van Zeeland, Mr. L. P. van de Spiegel van de magistraat één jaar buiten gewoon verlof omdat hij bij tijd en wijle in Den Haag moest verblijven vanwege de onderhandelingen voor de Staten van Zeeland met de Hoog Mogenden. Hij be vond zich daarbij in gezelschap van de statenleden Mr. J. van Citters, Mr. A. J. de Ruever, Mr. J. M. Chalmers en Mr. A. I. Hurgronje, secretaris van de Zeeuwse Rekenkamer. Op 31 augustus 1775 onder tekenden ze plechtig de Conventie en Schickinge", waarbij 40% van het grond gebied in de nieuwe polder aan de Raad van State zou komen en 60% aan Zee land. Als scheidingsdijk tussen beide de len, partages, zou de Hoge Weg komen. Het staatse gebied kwam onder de recht spraak van Het Vrije van Sluis; de rechten van de stad Biervliet werden niet erkend, want partage Zeeland werd met am bachtsgevolgen ingedijkt. Ook de erven Cats werden in het ongelijk gesteld, maar de Heer van Breskens zag zijn grondge bied met ruim één gemet vergroot worden in de noordoosthoek van de nieuwe pol der! Al tijdens de bedijking deden er zich en kele oeverafschuivingen en dijkvallen voor. Onverwachts waren die niet geko men, want voor de aanbesteding van de dijkpercelen was de oorspronkelijke tekst van het contract al veranderd, in die zin, dat de aannemers niet meer gedurende één jaar na het opleveren van het werk, aansprakelijk konden worden gesteld voor eventuele verzakkingen in het dijklichaam. Ir. J. J. de Freijtag, die nauw betrokken was geweest bij de bedijking, adviseerde in 1779 nadat veel vooroever was weg- gekwijld, de dijkputten in de vooroever met zware klei af te sluiten. In 1784 werd het eerste paalhoofd aangelegd en zeven jaar later was de eerste inlaag een feit: achter de zeedijk werd een nieuwe zeedijk gebouwd omdat de oude niet meer te handhaven was. Meerdere zouden snel volgen. In 1814 verzocht Jac. Brevet, ontvanger van het partage Generaliteit om een cala- miteusverklaring, omdat de onderhouds kosten aan de dijken ongekend hoog waren geworden. In 1816 gingen de beide partages een fusie aan, echter met een gescheiden administratie en een twee hoofdig bestuur. In die dagen verschijnt de waterstaatkun dige ambtenaar Abraham Caland aan de Hoofdplaatse zeedijk. Geboren in West- kapelle op 22 maart 1789, werd hij in 1817 in Breskens geplaatst en het jaar daarop kwam hij naar Hoofdplaat, zijn werkter rein. Met succes bestrijdt hij de oever afschuivingen en dijkvallen middels een stelsel van vaste punten die de stroom uit de vooroever moeten houden. Al in 1801 adviseerde hij zijn broer Maarten paal hoofden en inlagen aan te leggen, maar de systematiek in de strijd tegen het water moeten we aan Abraham toeschrijven. Hoe reddeloos de polder erbij scheen te liggen moge het ontwerp van het ge meentewapen uit die dagen, illustreren. Het schild bevatte de wapens van beide partages, met een zinkend schip, symboli serend de toestand ter plaatse. Als rand schrift kwam de spreuk ,,Luctor sed sub- mergor Hoofdplaat" naar voren. Als schildhouders fungeerden de godin van de landbouw, Ceres, die staande in rouw gewaad, met haar rechterhand haar afge wend gezicht bedekte, terwijl voor haar een korenschoof en een sikkel lagen. De andere schildhouder is de god van de zee, Neptunus, die in grote vaart met een drie tand bewapend, een felle aanval doet op Ceres. Neptunus zat op twee uit de zee oprijzende eenhoorns. In diverse geschriften is betoogd, dat de bevolking van Hoofdplaat zou bestaan uit achtergebleven Vlaamse dijkwerkers. Niets is minder waar. Na de bedijking gingen in september 1778 de meeste dijk werkers naar huis. Toen er in januari 1779 een dijkval was moest de opzichter naar Vlaanderen reizen om arbeiders te ronse len om zo snel mogelijk de schade te kun nen herstellen. Voor de oorspronkelijke dijkwerkers was er immers tot de verkoop van de landbouwgronden in 1780 en 1781 geen werk in de lege polder. Dat een deel

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1978 | | pagina 4