tafeltje, dans je?
119
struise Zuid-Bevelandse meid en een met
selaarsknecht kregen van Huet opdracht
de overleden gemeentesecretaris aan de
praat te krijgen, terwijl een klein gezel
schap rond een langwerpige tafel vol ver
wachting toekeek. Het meubel danste of
zweefde niet, het verzette zelfs geen poot
en de secretaris gaf ook geen ouverture
van 'n klopserenade ten beste. Hij kreun
de alleen maar, na veel gekronkel en
rood-aanloperij van de media, dat hij
rondom in het aartsduister zat en dat hij
op staande voet gebed nodig had. Het
laatste kreeg hij prompt en daarmee ging
de séance als een nachtkaars uit. De
dominee nam de dokter vervolgens onder
vier ogen en weet het droevig lot van de
ambtenarenziel aan de ongelovigheid van
Van Renterghem. Deze zweeg voortaan
tegen Huet als een sarcofaag, hoewel de
laatste hem wou enteren aan het Goese
Scheepken Petri in de rol van arbiter tus
sen hemzelf en zijn collega ds. D. du Pree,
met wie hij op voet van godsdienstoorlog
leefde. Van Renterghem onttrok zich aan
predikantengekrakeel met de uitvlucht,
dat hij veel te weinig over het spiritisme
gelezen had. (sic!) Hij schafte zich weer
stapels lectuur aan, onder meer de veelge
lezen: ,,L'Histoire des Merveilleux" van
Louis Figuier.
Nauwelijks in Amsterdam gevestigd, werd
hij opnieuw geconfronteerd met het spiri
tisme. Menige zieke, zwalkend van de ene
potentiële genezer naar de andere, nam
zijn toevlucht tot de hypnose-dokter. Op
aandringen van een patiënte bezocht Van
Renterghem een volkse séance, die hij
met een psychische kater verliet. Het eni
ge Aha-Erlebnis was een ontmoeting met
een oud-studiegenoot uit zijn militaire op-
leidingstijd te Utrecht, dr. L. Plantinga. Hij
was een ridder van de zielige figuur: aarts-
lelijk, weifelend en lijzig. Vanuit zijn stand
plaats Den Bosch had hij kort tevoren aan
Van Renterghem geschreven over het oc
cultisme, maar nu hij onverwachts met
hem oog aan oog en tand aan tand stond,
sloeg hij op de vlucht. Plantinga vestigde
zich enige tijd later in Albert Willems
buurt als leider van 'n psychotherapeu
tisch klieniekje voor kleine luiden, tussen
wie hij zich op zijn gemak voelde. Van
Renterghem bezocht hem zonder tot zijn
denkwereld door te kunnen dringen. Na
enige tijd dook Plantinga onder in Fries
land, zonder enig levensteken achter te
laten.
Toen een femme cathédrale", de wedu
we Haemmerlé met haar twee huwbare
dochters Alma en Irma zijn medische hulp
inriep, kwam Van Renterghem opnieuw
met 't spiritisme in aanraking. Deze dame,
tot het type van twaalf kwaaltjes, dertien
artsen behorend, kende verscheidene na
bobs van het occultisme, was belijdend
theosofe, maar versmaadde het spiritisme
niet. Zij gloeide van bewondering voor
Camille Flammarion, amateur-sterrenkun
dige en -wijsgeer, die zich bovendien als
een blauwvoet op de bestudering en be
wondering van beroemde Europese spiri
tistische media had gestort. Zij vertaalde
voor hem de werken van de voornoemde
Carl de Prei uit het Duits in het Frans en
als wederdienst leidde Flammarion haar
binnen in de wonderwereld van de astro
nomie. Correlatie tussen deze domineren
de dame en de ijver waarmee Van Renter
ghem in november 1897 het hele oeuvre
van de popularisator Flammarion door
werkte, valt wel te vermoeden, maar niet
te bewijzen.
Een „topic in his life" was de bijwoning
van een séance op 11 april 1906 ten huize
van een Amsterdamse kennis, een zekere
mevrouw Boulet. Deze was bevriend met
een mediamieke, nukkige juffrouw van
om en om de dertig. Zij wilde zich tele-
communicatief slechts onderhouden met
de geest van mijnheer Boulet en van haar
eigen vader. „Automatisch schrift" had
zij één keer beoefend, maar daaropvol
gende hoofdpijnen hadden haar van deze
stunt doen afzien. Mevrouw Boulet koes
terde enig wantrouwen tegen het medium
en verzocht daarom dr. Albert Willem
haar geen seconde uit het oog te verlie
zen. Zij gebruikte altijd een wijzerplaat,
waarop de letters van het alfabet en de cij
fers van één tot tien waren geschilderd.
Een beweegbare naald stond dan een
ogenblik stil boven één van die tekens,
wanneer de juffrouw haar handen erover
uitstrekte en zo ontstonden „spellender-
wijs" de antwoorden van de „gedesincar-
neerden", zoals Van Renterghem de over
ledenen noemde.
Toen de hypnose-dokter het medium sug
gereerde, dat ditmaal na „automatisch
schrijven" geen hoofdpijnen zouden op
treden, werd zij toeschietelijk. Zij was een
vrouwspersoon uit de middelklasse, ge
verseerd in het Frans, maar zonder enige
kennis van het Latijn. Ze had zelf slechts
een enkele séance bezocht, zo goed als
niets over spiritisme gelezen en maakte op
Van Renterghem min of meer de indruk
een aangeklede bundel zenuwen te zijn.
Het kleine gezelschap installeerde zich
rond een vierkante tafel. Allen raakten het
meubel slechts met de vingertoppen aan;
alleen het medium legde er haar handen
met gespreide vingers op. De tafel zette
zich in beweging in de richting van het
bureau, hetgeen volgens het medium be
tekende, dat een parate geest om potlood
en papier vroeg. Deze werden haar ver
strekt, de tafel kreeg weer zijn gewone
plaats en Van Renterghem, pal tegenover
haar zittend, hield haar onafgebroken in
het vizier. De juffrouw kraste wat met het
potlood en begon vervolgens vliegensvlug
te schrijven. Haar vis-è-vis-er stelde haar
inmiddels vragen, die ze correct beant
woordde. Ze nam bovendien aan het ge
sprek van de anderen deel. Ze stelde na
afloop het dictaat aan Van Renterghem
ter hand en beloofde iedere week op te
zullen treden in een séance, hetgeen zij
overigens nooit meer heeft gedaan.
Thuis gekomen, zette dr. Albert Willem
zich aan de ontcijfering van het hand
schrift en tot zijn stomme verbazing vond
hij een in het Frans gestelde schrobbering
van zijn overleden papa. Met uitzondering
van de Latijnse aanhef heeft Van Renter
ghem als onderdeel van een Gids-artikel in
1914 het vaderlijke monitum aldus in
slecht Nederlands vertaald:
,,Nemo mortalium omnibus hora sapit:
Geen sterveling is ten allen tijde wijsdat
hebt gij bewaarheid, mijn zoon, zoodat in
plaats van geheel gewoon in Goes de ge
neeskundige praktijk waar te nemen laat
gij u niet alleen door de hocus pocus van
den dokter Liébeault overhalen naar Nan
cy te gaan. Hij noemt zich de oprichter
van de Nancysche school maar in waar
heid is dat Lafontaine geweest. Hij zegt en
doet dat ook dat hij de menschen tuto,
cito, jucunda geneest, maar ik noem het:
hocus pocus. Het gaat je zelf wel, het zal
je nog wel beter gaan, want je weet de
wereld wil bedrogen worden, mundus vult
decipi. Geneesmeester genees jezelf of
liever genees je schoonmoeder van een
spoedige dood. CA t. t. Je vader.
Hoewel Van Renterghem zich niet be
klaagd heeft over de gemelijkheid, waar
mee vader zaliger zijn medisch-succesvol-
le zoon bejegende, moet hij zich toch af
gevraagd hebben of in het hiernamaals
eventueel een cZ/sharmonie der sferen
heerste. Hij had overigens nauwelijks tijd
om hierover diep na te denken, want kort
daarop werd hij overvallen door een he
vige „nierkoliek" en vervolgens over
leed zijn schoonmoeder, ene jonkvrouwe
Van Geen, aan borstkanker. Misschien