DE BOLWERKEN VAN GOES
L. J. Abelmann
Een wandeling „over" de wallen van Goes ervaart men heden als een bezoek aan een
park. Een park dat zich uitstrekt langs de oude kern van de stad Goes. Aan de ene kant het
water van de oude stadsvesten en aan de andere zijde de stedelijke bebouwing. Slechts
op een enkel punt ligt de wal nog zo hoog dat men uitziet over de buitenwijken. Hier heeft
de wandelaar nog de illussie dat hij op een stadswal staat.
Aan de noordzijde van de stad is nog een
klein restant te vinden van de oude stads
muur. De stadsvest is daar nog herken
baar als een kleine vijver. Als we iets
willen vertellen over de bolwerken van
Goes moeten we eerst terug in het verre
verleden. Het oudste Goes, waarschijnlijk
ontstaan in de 11e eeuw, was slechts een
klein dorpje met een eenvoudig kerkje.
Het was gelegen op de plaats waar nu het
hierboven genoemde muurrestant zich
bevindt.
Dit oude Goes werd door de stormvloed
van 1134 vrijwel geheel verspoeld. Hoewel
ons geen authentieke bronnen bekend zijn
waarin van dit Goes gewag wordt ge
maakt weten we uit een 16e-eeuwse tekst
toch het bestaan hiervan. Tijdens een
proces dat zich in 1554 afspeelde werd
door de getuigen gezegd, dat men regel
matig in de omgeving van het molenbol-
werk beenderen vond. En dat van oudsher
bekend was „datte kerck vander Goes
inde Goespolder plach te staene".
Kort na deze stormvloed werd Goes op
nieuw „gesticht". Nu meer landinwaarts
en op een kreekrug. Mogelijk werd een
klein restant van het oudste Goes weer
opnieuw bewoonbaar gemaakt zodat er
aanvankelijk twee kleine kernen ontston
den. De oudere kern, gelegen ten noord
westen van de haven en een nieuwe kern
meer naar het zuiden.
Op deze plaats werden het slot Oostende,
de kerk en het dorpshuis met gevangenis
gesticht. Hieromheen ontstond de burger
lijke bewoning, die tegen 1400 aansloot bij
de oudere kern aan de haven. Nadat Goes
kort na 1400 het predikaat stad verkreeg
duurde het nog tot 21 november 1417,
voordat de stad van Jacoba, hertogin van
Beyeren en gravin van Holland, van Zee
land en vrouwe van Friesland, het privi
lege kreeg om de stad „te vesten". Dat
wil zeggen, Goes mocht rondom de stad
grachten graven, wallen opwerpen en
poorten bouwen. Het privilege zegt dan
ook: „soo hebben wij aengesien ende
ook wel bedacht dat onser getrouwe
stede vander Goes, open, cranck ende
onbevest is. Daer ons in toecomende tij
den groot verlies aff comen mochte dat
sij die zelve onse stede vesten, stareken
ende besorghen met poorten, graven
ende anders goede weren..."
In Goes ging men dan direct aan de slag.
Bij het graven van de vestinggracht moest
men rekening houden met enkele facto
ren. De bestaande bebouwing, ruimte
voor stadsuitbreiding binnen de aan te