WOORDENLIJST VAN
VESTINGBOUWKUNDIGE TERMEN Y. Meeter
AFSNIJDING: Een binnen een versterking
gelegen verschansing (wal-muur) met een
brede en diepe droge gracht, om een
binnengedrongen aanvaller tegen te hou
den. Werd eerst in geval van nood ge
maakt.
APROCHE: Bij een beleg naderden de be
legeraars de vesting met naderingsloop
graven, die zig-zaggende het doel nader
den om zoveel mogelijk tegen kanonvuur
van de belegerden gedekt te zijn.
ARMEMENT: De uitrusting en bewape
ning van een vestingwerk. Hiervoor wer
den staten of tabellen opgemaakt.
ARSENAAL: Woord van Arabische oor
sprong werkplaats, factorij; huidige
betekenis: tuig- of wapenhuis; magazijn
voor de armement van een vesting. In de
middeleeuwen werd het wapentuig in to
rens en poorten opgeslagen, door de uit
breiding met artillerie waren ruimere ge
bouwen nodig, die in een zakelijke stijl
werden gebouwd. In de 17e eeuw werden
de gevels van arsenalen vaak rijk versierd.
Hiervan was in Zeeland het arsenaal van
Veere een fraai voorbeeld. In Vlissingen
dateert het, bij de Vissershaven gelegen
magazijn, uit de Napoleontische tijd.
BANK: Zie barbette.
BANKET: Ook banquette, ophoging ach
ter een borstwering, dienende als stand
plaats voor de schutters, om over de
borstwering te kunnen schieten. De
breedte was 1,20 1,30 m, om er twee ge
lederen te doen plaatsnemen; een en an
der hield verband met het herladen van de
afgeschoten geweren, zodat elk gelid
beurtelings kon schieten.
BARB AC AN E: Van het Arabische woord
barbak-kaneh bolwerk voor de poort.
In de middeleeuwse vestingbouw was het
een rond stenen verdedigingswerk voor
een poort of brug van een stad of kasteel.
Dit werk kon vrij liggen of door muren met
de hoofdversterking (ingang) zijn verbon
den.
In oude geschriften wordt het woord bar-
bacane vaak gebruikt in de betekenis van
verdedigingswerk.
BARBETTE: Verhoogde opstelling voor
geschut achter een borstwering.
BARRIÈRE: (Slagboom) afsluithek-boom
in de toegang tot verdedigingswerken.
BASTEI: Grote hoefijzervormige muurto
ren (Dürer), voorloper van het bastion.
BASTION: Uit de behoefte om de omwal
ling van een stad geheel met kanon- en
geweervuur te kunnen bestrijken, ont
stonden in de 16e eeuw in Italië (ingenieur
Sanmichelli) vijfhoekige verdedigingswer
ken, die op regelmatige afstanden in de
verdedigende hoofdwal waren geplaatst.
Op deze bastions kon geschut of infan
terie worden opgesteld.
BATTERIJ: a. Opstellingsplaats voor ge
schut; b. organieke eenheid van enkele
stukken geschut.
BEDDING: Een meestal houten vloer,
waarop het geschut werd opgesteld,
waardoor het weder in stelling brengen na
elk schot (recul of terugloop) kon worden
bespoedigd.
BEDEKTE WEG: Gevechtsopstelling langs
de veldzijde van de (natte) gracht van een
vestingwerk, vanwaar het geschut en de
infanterie in een vroege fase van het beleg
de verdediging kan voeren.
Personeel en materieel werden gedekt
door het glacis, een borstwering waarvan
het talud (plongee) in het veld teniet liep.
Voor artillerieopstellingen was de bedekte
weg verbreed in in- en uitspringende hoe
ken van het tracé tot de zogenaamde wa
penplaats. 1
BEER: Een stenen dam in een natte gracht
van een vesting, die tot kering van het
buitenwater diende. Soms was de beer
hol voor het doorlaten van personeel bij
het terugtrekken in de vesting of voor een
uitval. Voorbeelden: Tholen, Veere en
Vlissingen. Van deze laatste twee steden
zijn respectievelijk één en twee beren
overgebleven; gebouwd in de Napoleon
tische tijd.
BEKLEDINGSMUUR: Gemetselde muur,
welke diende om de escarpsgracht te be-
schoeien. Door het slappe terrein en de
zwaarte van het metselwerk kwamen deze
muren in Nederland weinig voor.
Voorbeeld in Zeeland: een groot deel van
het tracé van de vesting Sas van Gent, bij
de nieuwbouw in 1680-1700.
BERM: Een smalle strook grond aan de
buitenvoet van een vestingwal, vaak be
plant met een doornhaag om het opruk
ken van over de gracht doorgedrongen
belegeraars te bemoeilijken. 1