woordenlijst van vestingbouwkundige termen 192 aan in de in 1680-1700 verbouwde en ge moderniseerde vesting Sas van Gent. In de teruggetrokken flanken waren hier twee galerijen boven elkaar gemetseld, hetgeen een verdubbeling van de opstel lingsmogelijkheden van het geschut be tekende. PALISSADE (stormpaaD: Een hindernis of afsluiting, gevormd door een rij aange punte palen. PAPENMUTS: Ook wel Papenkop of Bonnet de prêtre genaamd. Een getenail- leerd open werk, waarvan twee vleugels zijn verlengd. 8 PLONGEE: Het bovenvlak van een borst wering. 1 POL YGOON: Deze term wordt ondermeer in de vestingbouwkunde gebezigd bij het ontwerpen van vestingen met een ge- bastionneerd tracé. De lijn die de saillan ten van bastions verbindt wordt de bui tenpolygoon genoemd, de lijn die de ver lengden van de courtines met elkaar ver bindt heet binnenpolygoon. 3 POORT: Doorgang in een muur of wal van een vestingwerk. In de middeleeuwen hadden de poorten grote defensieve kracht, sinds de Renaissance verdween het weerbare karakter van de poort. POT ER NE: Een gemetselde of met hout beklede doorgang in de wal of muur van een vesting, geschikt voor het vervoer van geschut. Zij diende om personeel en ma terieel van de bedekte weg of ravelijnen binnen de enceinte terug te trekken; een en ander geschiedde met schuiten via de gracht. De vloer van de poterne eindigde daartoe tot het waterpeil. De poterne was met deuren afsluitbaar. RAVELIJN [of halve maan): Een midden voor het front, dus tussen twee bastions gelegen werk, dat vroeger diende voor de dekking van de brug en de ingang der vesting. In de beginne van geringe om vang en vaak met de vorm van een halve maan. Toen het voordeel van de ravelijnen voor de verdediging werd ingezien, heeft men ze voor alle fronten aangelegd, ter dekking van de courtine en de schouder- hoeken van de bastions. Bovendien wer den zij zeer vergroot. De aanvaller was hierdoor genoodzaakt eerst het ravelijn te bemachtigen alvorens hij de hoofdwal kon aanvallen. Meestal geschiedde het terug trekken van de eigen bezetting van de ra velijn met schuiten over de gracht. 2 REDAN: Is een flêche van grotere afme tingen, indien de twee facen groter dan ongeveer 20 m zijn. In de linie van com municatie van Hulst naar Zandberg zijn tussen Moerschans en Zandberg nog een zevental redans overgebleven. 10 REDOUTE: Een eenvoudig, rechthoekig, gesloten veldwerk met aarden wal, al of niet van een natte gracht voorzien. REDUIT: Een werkje liggende binnen de enceinte van een verdedigingswerk, die nende om de verdediging tot het laatst voort te zetten. De naam reduit wordt op oude kaarten vaak verwisseld met re doute. RETRANCHEMENT: Zie afsnijding. SAILLANT: Hoek tussen twee facen, bij voorbeeld bij een bastion, redan of lu nette. 2 SCHANS: Een zelfstandig aarden werk van uiteenlopende vorm. SCHOUDERHOEK: Zie epaulement. SORTIE: Een gemetselde of met hout beklede kleine doorgang in de hoofdwal naar de onderwal, alleen voor personeel geschikt. STERRESCHANS: Redoute waarvan de courtines naar binnen gebroken zijn, waardoor vier, zes of achtpuntige werkjes ontstonden. STORMPAAL: Zie palissade. TALUD: Helling der zijde van een wal of glacis. TENAILLE: Een voor de courtine en tus sen de flanken van de bastions liggend werk. Bij een getenailleerd stelsel is de hoofdwal meermalen gebroken, waardoor een tand- of zaagvormig tracé wordt ver kregen. 9 TRAVERSE: Een loodrecht op de hoofd wal staande aarden wal tot dekking tegen infilerend vuur. Zij werden meestal eerst tijdens het beleg opgeworpen en diende tot bescherming van de bediening der ar tillerie; hoogte gelijk aan die van de borst wering, onderlinge afstand circa 10 m en dikte 3 4 m. WALGANG: Plaats achter de borstwe ring, waar men zich gedekt kon bewegen. 1 WAPENPLAATS: Frans place d'ar- mes". Een plein, waar de verdedigende troepen zich konden verzamelen, bijvoor beeld midden in de vesting. Later werden de in- en uitspringende hoeken van de contrescarp ter plaatse verbreed en inge richt tot wapenplaats. 2 WEERGANG: Doorloop over de ringmuur van een middeleeuwse vesting, die aan de veldzijde is verdedigd met een gekanteel- de borstwering. Meestal was de weergang open; voor bescherming tegen door aan vallers afgeschoten stenen en dergelijke werd zij wel afgedekt met een dak. Een voorbeeld vormt de muur tussen de Ha venpoorten van Zierikzee. ZWALUWSTAART: Een open werk, be staande uit twee facen die een inspringen de hoek maken en twee vleugels, die naar elkaar toe lopen; in tegenstelling tot de papenmuts, die uit elkaar lopende vleu gels heeft. 8 BUITENWERKEN: Hieronder verstaat men de buiten de hoofdwal van een ves ting gelegen samenstellende delen zoals tenaille, ravelijn, bedekte weg, contre- garde, couvre face, enveloppe, hoorn- en kroonwerk enz.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1978 | | pagina 48