over het ontstaan van het oost zeeuws-vlaamse polderland
213
Het zijn allemaal nog vraagtekens, waar
over we nu (nog) niets en misschien nooit
meer iets via geschreven bronnen zullen
vernemen. Er zijn van die tijd (in geheel
West-Europa) weinig geschriften. Deze
geschriften verhalen ons niet over nor
male alledaagse ontwikkelingen, wel over
rampen, stormvloeden, overstromingen.
Laten we ons niet verleiden de ontwikke
ling van ons gebied te laten beginnen bij
de geschreven bronnen.
Mogelijk heeft in ons gebied, zoals ook
elders in onze kuststreek, de volgende
ontwikkeling plaatsgevonden.
Het veenlandschap moet zo hoog gelegen
hebben, dat de zee er slechts bij zeer hoge
stormvloeden overheen kon komen. Al
hoewel het veengebied op zich nauwelijks
begaanbaar was, zal op daarvoor geschik
te plaatsen, zoals dekzandruggen en
andere hogergelegen plekken, wel bewo
ning zijn voorgekomen. Ten behoeve van
het levensonderhoud, zal men naast het
weiden van schapen en runderen, vissen
in de kreekjes, jagen enz. ook akkerbouw
gepleegd hebben. Dit is op veen goed
mogelijk, mits een goede ontwatering
aanwezig is. Deze zal men aanvankelijk
van nature gevonden hebben langs de in
het veengebied aanwezige kreekjes. Door
het graven van sloten zal men deze ont
watering nog verbeterd hebben (afb. 10).
De levensduur van zo'n veenakker moet
beperkt geweest zijn. Zoals hiervoren
Afb. 11. Kreekruggen-patroon in het Oudland
van Zuid-Beveland ten westen van Ellewoutsdijk.
Mogelijk zijn dit overblijfselen van oude begreppe-
ling in het veendek.
reeds aangegeven, werd door de ontwa
tering een dusdanige verlaging van het
maaiveld bewerkstelligd (door zetting en
oxydatie van de veenlaag), dat de droog
legging onvoldoende werd. De akker
moest worden opgegeven, maar kon wel
verder als weiland of hooiland gebruikt
worden.
In het achterliggende, nog wilde veen,
werd door het graven van sloten een dus
danige ontwatering verkregen, dat daar
akkerbouw kon plaatsvinden. Ook deze
akker ging na verloop van tijd teniet, zodat
weer een nieuw stuk wild veen moest
worden ontgonnen. Het is begrijpelijk, dat
op deze wijze enorm veel land vernietigd
kon worden, mede ook door het feit dat
door de verlagingen langs de kreekjes, de
zee daar vrij spel kreeg, grotere kreken
kon uitschuren en zodoende meer vat
kreeg op het achterliggende gebied (afb.
11). Hierdoor kon het water in het veen
gebied achter de kustwal geheel verzou
ten waardoor de veengroei stopte.
In eerste instantie zullen de akkers niet of
in mindere mate met wateroverlast van
het zeewater te kampen hebben gehad,
maar meer met het oppervlaktewater
(regenwater) van het hogergelegen, nog
onontgonnen veen. Het is bekend dat
men, om dit water te geleiden, aan het
boveneinde van de akkers kaden ging op
werpen, zogenaamde veendijkjes. Aan de
bovenstroomse zijde van deze veendijkjes
werden sloten gemaakt, die het regen
water zijdelings konden afvoeren. Bij hoge
Afb. 9. Schets der voornaamste wateringen uit de Middeleeuwen.
a. Groede/Cadzand; b. Oude Hevene; c. Bewesten-Eede; d. Bewesten-Eede; e. Bewesten-Blijde;
f. Beoosten-Blijde.
Afb. 10. Schematische voorstelling landverlies door akkerbouw op veen.
Kreekruggen rt
Kreekruggen n
n natuurlijk patroon
n merkwaardig rechte v