over het ontstaan van het oost zeeuws-vlaamse polderland 210 S. N. Kijkuit Vijfhoek Rapenburg Oude Stoof Pcrkpolder years before present Afb. 5. Profiel door het Holoceen van Oost Zeeuwsch-Vlaanderen (naar Jelgersma 1961). hellende kustvlakte vormde zich een kust- wal met openingen, zeegaten, waardoor het water van de rivieren naar zee kon af stromen. Achter de kustwal werden zan den en kleien afgezet. Er ontstond een wadgebied, dat uiteindelijk ging verlanden en waarop, na verzoeting door het water van de rivieren, veengroei kon plaatsvin den. Samenhangend met de rijzing van de zee spiegel, kregen we op het achterliggende land een stijging van de grondwaterstand, waardoor zich gaandeweg een moeras vegetatie ging ontwikkelen. In ons gebied, waar het Pleistocene oppervlak, de dekzanden, vrij hoog lag, begon de veengroei, alleen in het noord oosten, al in het Preboreaal (10.000 jaar geleden). In het gebied ten oosten van de hiervoren genoemde dekzandrug heeft deze veengroei zich tot circa 700 na Chr. kunnen doorzetten. In het grootste ge deelte van Zeeuws-Vlaanderen echter, be reikte de grondwaterstand pas tegen het einde van het Atlanticum (5000 jaar gele den) een dusdanige hoogte, dat een moerasvegetatie kon optreden. Rond deze tijd zal een inbraak van de kustwal hebben plaatsgevonden, waar door het water in het daarachter liggende gebied (lagune) zout werd. Hierdoor stop te de veengroei en werden op de veenlaag wadzanden en/of wadkleien afgezet. Men noemt dit Afzettingen van Calais, die al leen in het noorden van Zeeuws-Vlaande ren voorkomen (afb. 4). Het veen onder deze afzettingen wordt basisveen ge noemd. Doordat de kustwal zich waarschijnlijk weer sloot, het water in de lagune daar door weer zoeter werd, kon zich op deze wadzanden en kleien weer veengroei ont wikkelen, welke groei zich tot 200 300 jaar na Chr. en later ongestoord kon voortzetten. Deze ontwikkeling geeft aan de bodem in het noordoosten van Zeeuws-Vlaanderen een merkwaardige samenstelling. Ten noorden van de lijn Hengstdijk-Kuitaart komen twee veenlagen voor, de onderste basisveen en de bovenste Hollandveen, met daartussen Afzettingen van Calais. Ten zuiden van deze lijn, vloeien de twee veenlagen over in één laag, Hollandveen genoemd, die naar het zuiden toe uitwigt tegen de langs de grenskant aan de opper vlakte komende Pleistocene gronden (afb. 5). Het ziet er naar uit, dat rond het begin van onze jaartelling de lagune achter de kust wal volledig verland was vanaf de zuid grens van België tot ongeveer ter hoogte van Amsterdam en dat het gebied van de Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden toen een vrijwel gesloten veendek moet heb ben gekend. Op een of andere wijze begon reeds voor het begin van onze jaartelling een afbraak van de kustwal. Bij stormvloeden werden in deze wal bressen geslagen waardoor de zee hoe langer hoe meer vat kreeg op het er achter liggende veendek. Vanuit de bressen ontstonden op den duur grote geulen, die tot diep in het achterland konden reiken en die, door hun vertak kingen, een verdere afbraak van het veen dek bewerkstelligden. In hoeverre men senhanden deze afbraak versneld of mis schien ook wel veroorzaakt hebben, zullen we hierna nog kunnen beoordelen. De Afzettingen van Duinkerke, bestaande uit mariene klei- en zandlagen, bedekken

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1978 | | pagina 9