een „zeeuw" buiten zeeland: adriaan viruly 16 was een jongere vriend van zijn vader en zal verschijnen als één van de tien in een nieuw boek dat binnenkort uitkomt onder de titel „Mannen". Adriaan op zijn 18e, is abonné op Sportecho en fietst. De be geestering die van een Van den Bergh en zijn ,,Te midden der kampioenen" uitging, hoe zou het een jongeling in die tijd on gerept laten, ook al schreef Joris dit boek tegen beter weten in, want hij wist ten slotte niet wat in Moeskops hoofd omging tijdens die wedstrijden op de baan. Ondanks de 10 voor Nederlands werd het tenslotte vliegen. Als men Viruly's brief aan Van Schagen 3) leest in dit blad dan zijn het eerder de nevelwolken, welke de Walcherse tramlokomotieven langs zijn kijkramen bliezen, dan de wolken op vlieg hoogten die zijn leven en herinnering nog bezig houden en beroeren. Ook al gaf hij ergens een hoofdstuk het begincitaat mee van Margot Vos: „Wolken en winden zijn de ruige gezellen die d' onstuimige banen boven d' aard bezeilen." „U bent toch waarschijnlijk helemaal geen technicus?" „Inderdaad; als mens ben je romanticus, anders ben je geen mens." „Hebt u enig contact met de literaire we reld en zijn groepsvormingen?" „Nee, ik sta daar volledig buiten. Het contact met de Van Schagens is bewaard gebleven. Jan de Hartog is één van mijn beste vrien den, maar hij woont in de Verenigde Sta ten in Philadelphia tegenwoordig." „U bent dus een typische Einzelganger zoals zij ook en waarschijnlijk ziet het pro fessionele literatorendom u, net als De Hartog, niet voor vol aan." „Toch ben ik een 20 jaar trouw lid van de PEN-club geweest, zelfs een zeer officieel afgevaardigde naar Tokio, tot het mij te politiek werd." „U hebt toch politiek heel duidelijk stelling genomen, u schreef „Man in de cockpit", u publiceerde die brief aan Titus Leezer, een brief die er niet om liegt 4). Hoe staat u nu tegenover het pacifisme?" „Laat er geen misverstand bestaan, ik heb het pacifisme nooit verabsoluteerd; in 1940 heb ik me aangemeld voor dienst- nemen, er is niets van gekomen. Ik heb kans gezien via Zweden in Engeland te komen, doch ben daar weer in de ver- keersvliegerijop Lissabon gekomen. Maar als ze me daar hadden gewild, had ik het gedaan. Ik accepteer dat iemand pacifist is, maar als men blij is dat Hitier verslagen is, dan is men geen pacifist." Ik zeg dat ik „Weerzien te Passchendale" erg bewonder, dat ik het zijn beste boek vind, dat er naar literaire maatstaven on gemeen goede passages in voorkomen, ook al is het als geheel niet op gelijk niveau. In dat „Weerzien te Passchen dale" zet u zich op een gegeven moment af tegen negativisme ter zake van de re ligie. „Ik ben bezig dit boekje te herschrijven. U weet dat de compositie op flash-backs berust. Dat ben ik aan het omwerken. Het zal opnieuw uitgegeven worden aan staand voorjaar. Wat uw tweede opmer king betreft: ik heb een ongelukkige liefde voor de godsdienst. Ik ben wel een keer of vijf een paar dagen in een klooster ge weest, een soort retraite. Het is ondenk baar dat ik ooit rooms-katholiek zou wor den, maar wanneer ik een rooms-katho liek hoor, raak ik geboeid, evengoed trou wens een Boeddhist. Ik zou niet weten wat te zeggen als u mij naar God vroeg. Ik heb met atheïsten veel meer gemeen, maar het is anderzijds zo, dat ik nooit een Multituliaan zou kunnen zijn." „In een van uw laatste verhalen (Zwartwit en kleur) gaat u te rade met het gezicht van deze tijd. U stelt zichzelf de vraag hoe nu een ex-gezagvoerder, die in discipline, orde en eer was blijven geloven, nog ge dijen kan in dit latere klimaat van parasi tisme en rellerige inspraak door onbekwa- men. U laat ook de Noorse zeekapitein in dat verhaal zeggen: „Houenzo dat wil len alleen kerels van boven de vijftig. Als de jeugd altijd naar hen geluisterd had, voeren we hier om de Noord nog altijd in kajaks." En tenslotte treft u dat Ameri kaanse meisje, dat afscheid genomen heeft van het New York thuis en aan de puurheid van het Lapse dorp genoeg heeft. Maar niet ieder van ons, ik bedoel we kunnen niet met z'n allen naar Lapland gaan." „Nee, maar wel naar de Veluwe. Mary (Dresselhuys, zijn vrouw) heeft een bootje in de Vecht. Ik leef tegen mijn zin hier in deze stad, die verloederd is. Het is om 't werk, om haar werk. Ik ben een conserva tief. Begrippen als vaderlandsliefde, eer lijkheid, Oranje, men ziet het als verouder de gevoelens. Een man als Plesman zou vandaag ondenkbaar zijn." „Bent u eigenlijk niet altijd public relations officer van de KLM geweest, want al uw werk heeft toch een enorm stuk goodwill voor de KLM geschapen." „Het tegendeel, er was een officiële afde ling voor public relations die op zijn presti ge stond. De verhouding was officieel goed al was zij dan misschien niet zo van harte. Wel heeft Plesman mij gevraagd voor het 15-jarig bestaan van de KLM, dat werd toen „Alles OK... draaien!". „U hebt veel vertaald: De Saint Exépury, Shaw, Anouilh, u bent een groot bewon deraar van Shakespeare, wat leest u nu nog?" „Van de Saint Exépury heb ik „Vol de nuit" en „Pilot de guerre" vertaald. Veel van het overige bracht het werk van mijn vrouw mee. Ik lees drie uur per dag, ik herlees veel, „The Tempest" van Shake speare nu misschien voor de zesde keer."

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1979 | | pagina 16