EEN VERWRONGEN HEUP IN EEN BUITENMODELSE TOGA Ds. Pierre Dammes Marie Huet (Amsterdam 1827-Goes 1895) From childhood's hour I have not been as others were. (Edgar Allan Poe in „Alone") h\. Ivl—BUfQl De singuliere gaven, de ongestadige opvattingen en de langs berg en da/se levensweg van Pierre Huet zijn, zoals wij ze menen te kennen, een uitvoerige beschrijving waard. Binnen de grenzen van een tijdschriftartikel, dat bovendien geacht wordt zich op Zeelandica toe te spitsen, moet schrijfster dezes de pen intomen. Aangezien niemand een Nuiiexistenz leidt, die zonder continuïteit met het verleden plompverloren op zekere ochtend begint, dient een forse aanloop genomen te worden, voordat wij onze dramatis persona op zijn Goese Louteringsberg installeren. P. Huet stamde uit een Franse familie van predikanten, die kort voor de intrekking van het edict van Nantes (1685) door emi gratie naar de Republiek een zonnesteek van Le Roi Soleil ontliep. Vaders en zonen bedienden het verbum divinum binnen de Eglise Wallonne. De jonge Pierre, zoals zijn roepnaam luidde, zoon van Pierre Josuë Louis en Geertruida Paulina Aletta Ledeboer was als knaapje een griezel van vroomheid. Hij bad 's nachts de blaren op zijn knietjes, kastijdde zich als een Kartui zer, vastte zich een slank leestje en ging op de dag des Heren meerdere malen naar een langgerekte kerkdienst. Indien wij arts waren, maar wij zijn zulks nooit waar dig geweest, lezer zouden wij vader en zoon als manisch-depressief bestempelen. Aangezien wij slechts uit de alfa-ruif ge snoept hebben, volstaan wij met te ver melden, dat beiden regelmatig tot over hun oren in de put zaten en dat althans de zoon met tussenpozen niet in zijn schulp te krijgen was van jolijt en dadendrang. Als zesjarig blaagje zou hij voor vaders inktzwart verjaardagsfeest gedicht heb ben: est ingrat, celui qui pleure Et qui murmure de son sort. Un jour viendra la dernière heure Et puis ia vie èpres la mort. De ghostwriter van deze steek boven wa ter is ons niet bekend. Een tiental jaren later rijmde de zelfrijzende terechtwijzer voor vaders getatoueerde en jarige ziel: „Ik staar vol smarte op 't verleden Vertwijflend denk ik aan het heden met vreugde denk ik aan het graf. Pa gehoorzaamde en lei zich voor goed te rusten in Abrahams brede en gastvrije schoot. Inmiddels had Pierre op de Franse school bossen bloemetjes buiten gezet, die hem in een zeer kwade reuk gebracht hadden. Pa was niet zo depressief en levensmoe, of zijn neus was er onaange naam door geprikkeld. Hij bracht de lucht- verontreiniger bij een collega te Maas tricht onder dak, maar ook daar rook hij naar het bederf door de boeken van Zola en George Sand. Vervolgens trad hij aan de Leidse universiteit, eerst als juridisch en later als theologisch student, voort durend buiten de oevers van de betame lijkheid. Zijn biografen hebben uit kies-, voorzichtig- en eerbaarheid zijn uitspat tingen slechts lichtjes aangeduid, maar een gemiddelde verbeelding zal geen moeite hebben met de interpretatie van „Bacchus beker aan de onbezonnen lip pen" en „Offeren in den tempel van Ve nus". Hij jammerde machteloos over zijn kwaadsappigheid: Daar kookte een gloeiend gif, een rustloos vuur van binnen, 'k Moest alles zien en voor een tijd beminnen. Ten einde raad stuurde zijn moeder hem naar een „tuchthogeschool" in Montau- ban. Om de Belial in hem te smoren, stu deerde hij aanvankelijk zestien uur per et maal. Het leek echter of een besloten vennootschap van duivels zijn ziel in gijze ling hield. Hij keerde berooid, zonder em plooi en titel terug naar moeders stoep. Een huisvriend, Isaac da Costa verstond zich met een peccatoloog, de bekende dominee O. G. Heldring, die Pierre ertoe wist te bewegen, candidaatsexamen af te leggen in de theologie en zich ter beschik king te stellen van de Nederduitse Kerk in Zuid-Afrika. De zondaar werd op slag een „beroerder Israels". De arbeid in de wijn gaard beviel hem, maar stemde niet tot geprolongeerde vrolijkheid. In het bolwerk van de praedestinatie was één vingerwij zing naar Calvijns „Institutio" genoeg om hem uit angst voor de eeuwige verdoeme nis tot razernij te brengen. Als de worg engel handtastelijk werd, stond hij, bij zijn ringbroeders aan tafel zittend, in paniek op en riep al ijsberend: „Ik heb het land, ik heb het land". Meinouda Elia Robbé, Nij meegse van geboorte, die hij in Zuid- Afrika trouwde en die in zijn schaduw een mensenleven lang leed, zei na zijn dood: ,,lk kan mij goed begrijpen, hoe men- schen onderden invloed van de eenzijdige opvatting van de zoo te onderhouden praedestinatieleer, krankzinnig worden of van wanhoop een einde aan hun leven maken." Riskeren wij een mep met een aesculaap, wanneer wij, onbevoegd in de geneeskunde, nogmaals aan het vermoe den lucht geven, dat Pierre aan een be kende zielsziekte leed? Inmiddels schreef hij naast „Afrikaanse gedichten" polemische artikelen in het blad „Elpis". Deze waren gericht tegen vrijzinnige theologen, die in 1861 in Zuid- Afrika een gemeente gesticht hadden zonder supernaturalistisch kerkbegrip, zonder belijdenis en organisatie. Twee ge sloten gelederen van predikanten, die op de plaats van hun hart een bijbel leken te dragen, botsten in alle hevigheid op een stormachtige synode in 1862. Huet deser teerde uit de godsdienstoorlog door zich te laten afvaardigen naar de Evangelische Alliantie te Amsterdam. Haar geestelijke vader, Guillaume Groen van Prinsterer, wenste reformatorische zendelingen van verscheidene denominaties zoveel moge lijk tot geïntegreerde arbeid te brengen. Een voorstel tot oprichting van een evangelistenschool ter aanvulling van het magere predikantenbestand kreeg geen meerderheid. Hoewel de ene theologische student de andere niet was en lang niet ieder dusdanig schuinsmarcheerde als Gerrit van der Linde, alias De School meester, flierefloten te veel potentiële zieleherders profaan dwars door de psal men en gezangen heen. De Evangelische Alliantie stichtte een ge nootschap van reizende zendelingen; Pierre Huet werd als zodanig op 10 ok tober 1867 in de Utrechtse Domkerk plechtig bevestigd. In minder dan een jaar trad hij 135 maal op. Theoretisch was hij een zwakkeling, maar met zijn radde tong en pathetische gebaren preekte hij ont vankelijke toehoorders murw. Spoedig doofde het heilige vuur en in het Kerkelijk Weekblad van 27 maart 1868 klaagde hij bitter over de gelijkhebberij van zijn ambtsbroeders, die stuk voor stuk meen den, de absolute waarheid in erfpacht te hebben. Het klokje van zijn euforie bleef staan bij „verdoemelijk voor God" en slechts de geschriften van wijlen madame de Guyon, een Franse, rooms-katholieke quiëtiste, hielden hem op de been. Hij leraarde achtereenvolgens te Veenendaal en Dirksland, maar de praedestinatie zat hem als een Dame Albedil op de hielen. Tijdens een Dirklandse depressie haalde zijn vrouw hem over tot een snoepdienst- reisje naar het Engelse Brighton, waar de Amerikanen D. L. Moody en I. D. Sankey een, in het oog van de zwaren, hupfalde-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1979 | | pagina 24