OVER BOEKEN Belgische kustvlakte Dialect H. Thoen: De Belgische Kustvlakte in de Romeinse tijd Bijdrage tot de studie van de landelijke bewoningsgeschiedenis), in: Verhandelingen van de Koninklijke Aca demie voor WetenschappenLetteren en Schone Kunsten van België, Klasse der Letteren, jaargang XL, no. 88 (Brussel 1978); 255 pagina's, rijk geïllustreerd. Thoen behandelt in dit proefschrift op boeiende wijze de resultaten van jaren lange, systematische naspeuringen in het kustgebied. Een ,,uitputtende" beschrij ving van nederzettingen en vondsten geeft hij (gelukkig) niet. Hij heeft uit het vele dat beschikbaar was een bewuste keuze gedaan, waardoor een evenwichtig geheel is ontstaan. De auteur is verbonden aan het Seminarie voor Archeologie van de Rijksuniversiteit van Gent; veel publikaties over de pré historie en de Romeinse tijd staan reeds op zijn naam. Zijn nu eindelijk uitgegeven, bekroonde proefschrift, dat een kritische archeologische studie van de Gallo-Ro- meinse bewoning in de Belgische kust vlakte is, verdient in het Zeeuws Tijd schrift bijzondere aandacht omdat ook „Romeins Zeeland" in Thoens studie zeer vaak ter sprake komt. Immers, het tegen woordige Vlaanderen en Zeeland behoor den in de Romeinse tijd voor een groot deel tot het territorium van de Menapii, dat zich uitstrekte tussen de Schelde en de Noordzee; in het zuiden waarschijnlijk begrensd door het riviertje de Aa, in het noorden mogelijk een tijdlang door de „grote rivieren". Uit het door Thoen gepubliceerde mate riaal komt duidelijk naar voren dat het huidige Vlaamse kustgebied met Zeeland in de eeuwen rond het begin van onze jaartelling „cultureel" een geheel vormde. Een treffend voorbeeld hiervan is het ver spreidingsgebied van het zogenaamde „Vlaams-Romeinse" aardewerk. Ook vanuit physisch-geografisch oogpunt ge zien, is de overeenkomst tussen kust- Vlaanderen en Zeeland groot, zoals we kunnen lezen in het eerste hoofdstuk (pag. 31-45) dat geheel is gewijd aan de jongkwartair-geologische ontwikkeling van de Belgische kustvlakte. In hoofdstuk 2 wordt als inleiding op de Gallo- Romeinse periode de Ijzertijd behandeld. Opvallend zijn de Keltische munten die er in het gebied in omloop waren tot ver in de 1e eeuw. Evenals de kuststrook van Zeeland was de „Vlaamse" kust in de Late Ijzertijd al op tal van plaatsen be woond; belangrijke sites lagen onder an dere in het duinengebied van De Panne (nabij de tegenwoordige Franse grens) en in het complex „Brugge-Haven". Hoofdstuk 3 (pag. 60-147) handelt over de Gallo-Romeinse bewoning van de Bel gische kustvlakte; het vormt de eigenlijke kern van het boek. Na een inleiding over het landschap en de bewoonbaarheid van het gebied, valt het hoofdstuk in twee delen uiteen: 1. De burgerlijke nederzet tingen en 2. De militaire nederzettingen. Bij de burgerlijke nederzettingen wordt uitvoerig ingegaan op de middelen van bestaan van de kustbevolking (visserij, zoutwinning, ijzerwinning, landbouw en veeteelt, pottenbakkerijen). Handelsbe trekkingen kunnen worden afgeleid uit onder andere het geïmporteerde aarde werk, afkomstig uit zuid-, midden- en oost-Gallië, Spanje en Engeland (of het op pag. 119 afgebeelde bekertje een import stuk uit Engeland is, en dan nog wel uit de 4e eeuw, mag mijns inziens worden be twijfeld). De Gallo-Romeinse invloed in de kust streek nam een aanvang in het derde kwart van de 1e eeuw, hetgeen in over eenstemming is met wat we tot nu toe van de vondsten uit de Zeeuwse bodem we ten. De ontruiming van de laag gelegen kuststreek vond plaats niet lang na circa 275 na Chr., maar de binnenwaarts, rela tief hoog gelegen pleistocene zandgron den bleven langer bewoond of bezet, zo als het op de grens van hoog naar laag ge situeerde Oudenburg, dat nog tot in de 4e eeuw een Romeinse vesting was. De Gal lo-Romeinse nederzettingen in de kust vlakte werden vermoedelijk tijdens militai re moeilijkheden onder de regering van Postumus (260-269) verwoest. Niet lang daarna ondervond de streek de invloed van de Duinkerke 2 transgressie; het aan grenzende pleistocene gebied ging als nieuwe kustlijn fungeren en werd van mili taire betekenis. Thoen besteedt terecht veel aandacht aan het Romeinse castellum te Oudenburg (opgravingen van professor J. Mertens) en betrekt daarin voortdurend twee an dere belangrijke plaatsen, Brugge en Aar denburg, waarvan Brugge misschien, maar Aardenburg zeker een militaire func tie heeft gehad (in Aardenburg zijn enige jaren geleden Romeinse vestingmuren en -grachten opgegraven). Op grond van zeer voorlopige conclusies is wel eens de mening geopperd (pag. 145) dat Ouden burg de opvolger zou zijn van het om streeks 275 na Chr. verlaten Aardenburg. Nu we van beide plaatsen wat meer weten ziet het er eerder naar uit dat de militaire versterkingen te Aardenburg en Ouden burg ongeveer gelijktijdig zijn ontstaan (omstreeks 170-175 na Chr.?), maar dat Oudenburg als vesting langer bleef fun geren. Er is overigens nog een verschil: Oudenburg was reeds in de 1e eeuw een niet onaanzienlijke nederzetting, terwijl Aardenburg zich vrijwel „uit het niets" explosief ontwikkelde na het midden van de 2e eeuw. In hoofdstuk 4 (pag. 148-193) worden re presentatieve Gallo-Romeinse archeolo- gica uit het kustgebied besproken aan de hand van zeer goede foto's en tekenin gen. Voor Romeins Zeeland biedt dit hoofdstuk veel aanknopingspunten, maar omgekeerd, wordt herhaaldelijk naar Zeeuwse vondsten verwezen. In hoofdstuk 5 (Chronologie) en 6 (Alge meen besluit) wordt de bewoningsge schiedenis van het kustgebied gedurende de Romeinse tijd nog eens schematisch, maar zeer goed leesbaar, doorgenomen; de relatie bodem/bewoning speelt hierin een grote rol; verspreidingskaartjes bege leiden de verschillende bewoningsfasen. We mogen hopen, dat dit eerste, zeer geslaagde deel van „De Belgische Kust vlakte in de Romeinse tijd" spoedig ge volgd zal worden door de volledige be schrijving van de verschillende nederzet- tings- en vondstcomplexen, dit vooral ten gerieve van andere onderzoekingen. Hopelijk ligt de prijs van het vervolgdeel wat gunstiger. Het proefschrift kost 1200 Bfr. en dat is wat aan de hoge kant, maar het werk verdient alle sympatie en waar dering, al was het alleen al voor het feit dat het in de Nederlandse taal (met een Engelse samenvatting) is geschreven en daardoor in brede kring in de „Lage Lan den" bestudeerd zal worden. De eerste oplage is in korte tijd nagenoeg uitver kocht en dat zegt voldoende, j a T B Mevrouw Van den Broecke-de Man maakt mij er op attent dat ik de inleiding tot haar boek over het dialect in West-Zeeuwsch- Vlaanderen verkeerd heb geïnterpreteerd. Het werk is niet bedoeld als een aanvulling op het Zeeuws Woordenboek. Het is een zelfstandig werk en er zullen nog andere volgen. Daarvan gaarne acte. T.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1979 | | pagina 28