het dialect als storend gegeven 42 onderscheidenlijk betekende: de helft van 6, het derde deel van 18, het vierde deel van 28 enz. Terwijl ik mij reeds enigermate de kennis over breuken eigen had gemaakt, maar dan geheel naar eigen inzicht en zonder daarover ingelicht te zijn, was mij Vz van 6 als de helft van 6 niet bekend. En zodoen de maakte ik de sommen als volgt: 1/2 van 6 is öV2 1/3 van 18 is 172/3 1/4 van 28 is 273/4. De onderwijzer keek de sommen na en gaf er meteen efin stmep door. H®+ blijft tot nu toe voor mij de vraag of hij mijn op vatting begreep. Toen heeft hij mij zijn bedoeling trachten duidelijk te maken. Een nieuwe rij som men gaf hij me op en of het nu kwam doordat ik mij vastgebeten had in mijn op vatting of hoe dan ook, ik maakte ze weer ,,fout". En toen voegde hij me toe: kun je dat nu niet begruup'n of wil je dat niet? En dat deed zeer, de tranen sprongen me in de ogen. Een leergierige jongen, en niet de domste van de klas zittend op de achter ste bank! Dit niet kunnen of willen begrij pen? Goed, hij zag zijn tekort en hielp me weer. En daarmee was het misverstand de we reld uit. Geen schokkende voorvallen, die laatste twee gebeurtenissen! Niet om daar nacht rust voor op te offeren! En toch is dit merkwaardig: 1e. zulke voorvalletjes be denkt niemand, de werkelijkheid omvat meer dan de rijkste fantasie verzinnen kan; 2e. is het niet het overdenken waard te bemerken, dat zulke taalkundige mis verstanden, die gemakkelijk aan te vullen zijn tot even opvallende, in de loop van tientallen jaren niet in de vergetelheid weggezonken zijn, maar beleefd worden als hadden ze plaats op het moment, dat ik ze opschrijf? En dan wel zó sterk, dat ik ze zie en hoor gebeuren en voel hoe het gebeurde? Met het nu volgende, en laatste verhaal, steven ik rechtstreeks op het doel af, dat ik mij gesteld heb en dat in de titel is ver werkt. Als adviseur van de Prins Alexanderstich- ting te Huis ter Heide, een school met internaat voor slechtziende kinderen, werd mij door de directeur om raad ge vraagd over een ongeveer tienjarige jon gen die sedert een week of zes in de in richting verbleef, maar geen woord meer spreken wilde. Ik keek even de gegevens door, die van de jongen bekend waren en zag toen, dat bij de noodzakelijke inlichtingen over zijn ge brekkig gezichtsvermogen, opgetekend door de inrichtingsspecialist, een brief voorkwam van het hoofd van zijn vroe gere school in Aardenburg, met vermel ding dat Abraham Boone een jongen was, die goed kon leren, maar achtergebleven was door zijn moeilijkheden met het on derscheiden van letters en cijfers. Het geheel leek mij een aardige proef neming waard. Ik zei tegen de directeur: laat ik eens pro beren. Stuur eens alle kinderen naar de speelplaats en roep het hele onderwijzend en huishoudelijk personeel eens bijeen.- Dat gebeurde en toen zei ik: en roep nu Bram eens hier. Dat ik te maken zou krijgen met ,,Brampje Bööne uut Aer'nburg" was een gunstig voorteken. Een somber, droefgeestig kereltje kwam binnen. Bij het zien van dit hele gezel-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1979 | | pagina 6